De geboorte van de economische wetenschap vond plaats in 1776. Toen verscheen The Wealth of Nations geschreven door Adam Smith (1723-1790). Dit was een briljant boek waarin voor het eerst het idee werd geformuleerd dat de ‘vrije markt’ tot een optimaal resultaat kan leiden. Dit idee heeft de economie sindsdien niet meer verlaten. De omstandigheden waaronder de markt goed werkt, worden nu overigens beter geformuleerd. Het is nu ook duidelijk dat soms markten helemaal niet werken.
De economie als deductieve wetenschap
Een latere grootheid als David Ricardo (1772-1823) hield zich bezig met de uitwerking van het idee van marktwerking. In de tijd van Ricardo werd de economie als een wetenschap beschouwd die, uitgaande van ‘ware postulaten’, wetmatigheden afleidde. Die postulaten gingen over gedrag van mensen, bijvoorbeeld dat die zo veel mogelijk inkomen zouden willen hebben. Als je daarvan uitging konden economen stellingen afleiden, bijvoorbeeld over wat er met landprijzen zou gebeuren. Die zouden door de groeiende bevolking voortdurend stijgen, omdat land steeds kostbaarder werd. Lonen echter zouden dalen omdat steeds onvruchtbaarder land in gebruik zou moeten worden genomen. De productiviteit van arbeid op het land zou immers gaan dalen.
Dit is wat men een deductieve wetenschapsopvatting noemt: al redenerend kom je tot een bepaalde stelling. Er is een nadeel verbonden aan de deductieve methode. Geen enkel waarneembaar feit kan ooit een bevestiging, maar ook geen weerlegging van de theorie opleveren. Een voorbeeld. De klassieke economen zijn heel lang in de theorie over dalende lonen versus stijgende grondprijzen blijven geloven. De theorie was immers ‘logisch juist’. Zelfs de werkelijkheid kon er geen speld tussen krijgen. Maar nu tweehonderd jaar later weten we natuurlijk beter. De lonen zijn duizelingwekkend veel hoger geworden dan men in de 19e eeuw kon vermoeden.
De economie als technische wetenschap …
De klassieke economen vonden het niet zo nodig om de theoretische stellingen te verifiëren. Als de werkelijkheid niet overeenkwam met de theorie, waren er kennelijk nog andere krachten aan het werk. De theorie had die andere krachten niet meegenomen, maar de theorie was desondanks nog steeds correct.
Die opvatting veranderde met de opkomst van empirische methoden in de economie. Voor de Tweede Wereldoorlog was de Nederlandse econoom Jan Tinbergen één van de eersten die statistische methoden gebruikte. Hij deed dat om macro-economische relaties van ‘getallen te voorzien’. De eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog waren economen bezig grote empirische modellen van de economie te ontwikkelen. Deze zaten vol met Keynesiaanse mechanismen, zoals de multiplier-effecten van extra overheidsuitgaven. Keynes zelf was overigens helemaal niet gecharmeerd van die ontwikkeling, zie deze blogpost.
… en de econoom als ingenieur
De Keynesiaanse revolutie stimuleerde het gebruik van empirische modellen in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog. Daardoor kreeg de economie nagenoeg de status van een exacte toegepaste wetenschap. De wetenschappers beschouwden de economie als een machine. Hapert de economie? Roep de econoom er bij en hij/zij zal nagaan welk schroefje los zit en het weer vast draaien.
Het was wishful thinking, maar als je het positief wil uitleggen was het vooral idealisme. Tinbergen, bijvoorbeeld (oorspronkelijk natuurkundige) trok zich de gevolgen van de Grote Depressie aan. Hij wilde de wereld verbeteren en dacht dat hij dat zou kunnen door zijn natuurkundige technieken op de economische wetenschap toe te passen. Hij kreeg er in 1969 zelfs een Nobelprijs voor. Zijn werk heeft toch niet kunnen verhinderen dat er tijdens zijn leven telkens weer nieuwe economische crises de kop opstaken. De economische schroefjes bleven maar los rammelen. Hoezeer je er ook aan draaide.
De economie als medische wetenschap …
De economische wetenschap is duidelijk geen technische wetenschap. In de jaren 60 waren het niet de economen die een man naar de maan stuurden. Gelukkig maar, want dan zou deze man nu nog op Cape Canaveral in Florida op de lancering van zijn raket zitten wachten.
Kunnen economen dan misschien beschouwd worden als artsen die medicijnen voorschrijven als de economie ziekteverschijnselen vertoont? Als het goed is worden medicijnen eerst getest op werkzaamheid voor ze echt worden voorgeschreven. Er zitten heel veel haken en ogen aan deze testen. Het komt er op neer dat goed geteste medicijnen toch nog vaak een onbekende werking hebben, net als economische recepten.
… maar de medicijnen kunnen niet getest worden
Economische medicijnen kunnen eigenlijk helemaal niet getest worden. Met een beetje trial and error kunnen we er misschien achter komen wat het beste werkt. Zo werkt economisch beleid meestal. Bestuurders proberen wat en gaan na of dat tot succes leidt. Helaas, het is nooit helemaal na te gaan of beleid succesvol is geweest. Er zijn, naast het beleid, zo veel zaken die effect hebben op de economische werkelijkheid. Het is daarom vrijwel onmogelijk succes of falen van economische variabelen aan beleid toe te schrijven.
Soms lijkt economisch beleid succes te hebben, maar dan blijkt later dat dat succes toch schijn was. Alan Greenspan dacht dat hij jarenlang goed monetair beleid had gevoerd. Nadat de kredietcrisis was los gebarsten moest hij toch bekennen dat hij grote inschattingsfouten had gemaakt. Economen kan men als doktoren beschouwen, met medicijnen die (soms) veel later ernstige bijwerkingen vertonen.
Wat is dan eigenlijk het nut van de academische econoom? Daar moeten we het later nog maar eens over hebben?
0 reacties