Dit kabinet gaat in het kader van een Integraal Zorgakkoord een poging doen de vrije artsenkeuze verder te beperken. De Volkskrant meldde dit op 17 augustus. Dit was groot nieuws. In 2014 was een soortgelijk voorstel van toenmalig minister Edith Schippers in de Eerste Kamer gestrand. Een van de tegenstemmers was toenmalig PvdA-senator Adri Duivesteijn. Als er geen vrije artsenkeuze is, kunnen de klanten van een zorgverzekeraar geen beroep doen op medici en/of zorgorganisaties zonder contract met de zorgverzekeraar. Tenzij die klanten een eventuele behandeling uit eigen zak willen betalen.
Voor vrije artsenkeuze moet je nu ook al betalen
Patiënten kunnen overigens nu ook al niet onbeperkt hun eigen arts kiezen. Alleen als een patiënt een zogeheten restitutiepolis bij de zorgverzekeraar heeft afgesloten, krijgt hij/zij alle zorg vergoed. Dus ook als de patiënt naar een zorgverlener gaat die geen contract met de zorgverzekeraar heeft. Een verzekerde betaalt dan wel een hogere premie dan bij een zogeheten naturapolis of een budgetpolis. Bij die twee laatste polissen krijgt een patiënt slechts een deel van de zorg bij een niet gecontracteerde arts vergoed.
In het kabinetsvoorstel heeft de patiënt een zwart-wit keuze. Bij een restitutiepolis krijgt een patiënt een behandeling helemaal vergoed, maar zal de premie hoog zijn. Heeft hij geen restitutiepolis, dan moet de patiënt in zo’n geval een behandeling helemaal zelf betalen.
Concurrentie houdt zorgverzekeraars en artsen scherp.
Zoals we eerder hebben uitgelegd, houdt het idee achter het laten vervallen van de vrije artsenkeuze verband met de concurrentie tussen zorgverzekeraars. Deze concurrentie dwingt hen de zorgpremie laag te houden. Dat kan door alleen een contract aan te gaan met efficiënte en effectieve zorgverleners. Zorgverzekeraars met een lage premie zijn aantrekkelijk voor verzekerden. Anderzijds moeten in dit systeem zorgverleners hun best doen aantrekkelijk te blijven voor zorgverzekeraars. Zij zullen dus een prikkel hebben om goede zorg tegen zo laag mogelijke kosten te leveren.
Concurrentie tussen zorgverzekeraars impliceert dus ook concurrentie tussen artsen. Artsen zullen de kosten laag en de kwaliteit hoog proberen te houden. Concurrentie heeft daarom een positief effect op het zorgstelsel. In deze zogenaamde cure-sector is, in tegenstelling tot in de care-sector, concurrentie verantwoord. Helaas valt te betwijfelen of de zorgverzekeraars werkelijk met elkaar concurreren. Door fusies is het aantal zorgverzekeraars flink gedaald. Op dit moment zijn er elf zorgverzekeraars, waarvan vier grote. Overleg tussen dit beperkte aantal zorgverzekeraars kan niet moeilijk zijn. Overleg en afspraken over premies kan dan de positieve werking van concurrentie ondermijnen.
Zorgverzekeraars zijn eerder nutsbedrijven dan marktbedrijven ….
Er is nog iets dat de concurrentie tussen zorgverzekeraars heeft ondermijnd. Dat is namelijk dat de wetgever in al zijn wijsheid heeft besloten dat de zorgverzekeraars winsten niet mogen uitkeren aan aandeelhouders. Dat betekent dat mensen niet gauw geld willen investeren in het oprichten van een nieuwe zorgverzekeraar. Er zullen dus geen nieuwe toetreders komen op de markt voor zorgverzekeringen. Toetreding is echter wel belangrijk voor het in standhouden van concurrentie.
De overheid heeft er dus impliciet voor gezorgd dat concurrentie tussen zorgverzekeraars vrijwel niet (meer) bestaat. Fusies hebben tot te veel marktmacht geleid. Het verbod op winstuitkeringen betekent dat die marktmacht niet door nieuwkomers kan worden aangevochten. Heel erg is dat ook weer niet. Zorgverzekeraars manifesteren zich eerder als nutsbedrijven dan als op winst gerichte bedrijven. Zij hebben als ambitie houdbare zorg aan te bieden en tot een beheerste ontwikkeling van de zorguitgaven te komen.
… daarin past beperking van de vrije artsenkeuze
Die ambitie betekent dus ook dat zorgverzekeraars hun premies zo laag mogelijk willen houden. Als de artsenkeuze niet vrij is, zal er dan voor zorgverzekeraars een prikkel zijn om scherper het zorgaanbod te selecteren. Zorgverzekeraars zullen dan in beginsel een zorgaanbieder alleen een contract geven als deze goede kwaliteit tegen minimale kosten levert.
Voor burgers is het moeilijk de kwaliteit van een dokter en/of ziekenhuis te beoordelen. Zorgverzekeraars kunnen beter inschatten bij welke artsen verzekerden als zij ziek worden een hoogwaardige behandeling krijgen. Zorgverzekeraars krijgen immers voortdurend informatie binnen over de kwaliteit en de kosten van behandelingen. Zij zouden dus in staat moeten zijn zorgaanbieders op hun kwaliteiten en doelmatigheid te beoordelen. Beperkte artsenkeuze is daarom voor burgers voordelig. Tenminste, als zij een goede behandeling bij ziekte belangrijker vinden dan de vrijheid om zelf een medicus te kunnen kiezen.
Medici zijn voor vrije artsenkeuze
Voor medici is een beperking van de vrije artsenkeuze niet altijd voordelig. Als zij geen klanten willen verliezen, zullen ze zorg aan moeten bieden die van voldoende hoog niveau is en die bij voorkeur beter is dan de zorg die collega’s aanbieden.
Voor zover ik kan nagaan, zijn er geen medici die de beperking van de vrije artsenkeuze toejuichen. Integendeel, ik lees in het vakblad Medisch Contact de reacties van medici op dit regeringsvoornemen. Zij klagen over “de grenzeloze macht van de zorgverzekeraars” die nu nog meer gaan bepalen wie de zorg mag doen. Ook komen de “miljarden aan vermogens van de zorgverzekeraars” aan de orde die nodig moeten worden afgeroomd.
Zorgverzekeraars zijn in de ogen van deze medici graaiende monopolisten die de politiek en bijgevolg ook het hele zorgstelsel in hun macht hebben. Deze medici hebben kennelijk niet door dat zorgverzekeraars winsten niet mogen uitkeren. Zorgverzekeraars bouwen alleen maar vermogen op om een buffer te hebben voor onvoorziene tegenvallers.
Adri Duivesteijn verdedigt vrije artsenkeuze als patiënt, niet als burger
Adri Duivesteijn is nog steeds een uitgesproken tegenstander van beperking van de vrije artsenkeuze. Naar zijn zeggen heeft hij zijn leven aan de vrije artsenkeuze te danken. Hij kon namelijk een specialist vinden die hem effectief kon behandelen tegen de prostaatkanker waar hij aan leed. Die specialist had geen contract met zijn zorgverzekeraar.
Wat Duivesteijn hier dus suggereert is dat hij (Duivesteijn) beter in staat is te beoordelen of een medicus aan de kwaliteitseisen voldoet dan zijn verzekeraar. De verzekeraar had immers volgens Duivesteijn een medicus gecontracteerd die niet in staat was de prostaatkanker van Duivesteijn te genezen. Wat hier echter eerder speelt is het belangenconflict tussen een burger als verzekerde en een burger als patiënt. Als verzekerden willen burgers een lage premie en dus zorgaanbieders die terughoudend zijn bij medische behandelingen. Als patiënt echter willen zij de meest uitgebreide en dure behandeling die maar denkbaar is. Duivesteijn als patiënt geeft natuurlijkerwijs de voorkeur aan een specialist die desnoods meer behandelt dan nodig is om hem een zo groot mogelijke kans op genezing te bieden.
Vrije artsenkeuze kan tot onbeheersbare groei van de uitgaven leiden
Als de wetgever vrije artsenkeuze als norm stelt, zal dat tot ‘shoppende’ patiënten als Duivesteijn leiden. Als zij ziek zijn, gaan ze op zoek naar medici die veel willen behandelen. Dat kan snel tot onnodige kostenstijgingen in de zorg leiden. Dat leidt dan weer tot een opwaartse druk op de verzekeringspremies in het basisstelsel. Met andere woorden, vrije artsenkeuze maakt het voor zorgverzekeraars onmogelijk de premies laag te houden.
Kortom:
Om het beslag op de collectieve middelen niet verder te laten toenemen in de zorg, moet de vrije-artsenkeuze verder worden beperkt. Als de wetgever daar niet toe bereid is, kan dat tot onbeheersbare zorguitgaven leiden. Misschien is dan uiteindelijk de enige optie om terug te keren naar het oude stelsel. Daar bepaalde de overheid het zorgaanbod. Wachtlijsten waren schering en inslag. Voor burgers als verzekerden is dat geen aanlokkelijk perspectief.
0 reacties