De Volkskrant heeft in haar redactioneel commentaar van 27 januari de stelling opgeworpen dat de bezwaren tegen het nieuwe pensioenstelsel een referendum nog niet rechtvaardigen. Het NSC heeft zo’n referendum voorgesteld om deelnemers de kans te geven onder het oude pensioenstelsel te blijven. Heeft de krant een punt? We gaan de bezwaren langs lopen, maar in deze blogpost bespreken we eerst wat ook alweer de veranderingen van het pensioenstelsel inhielden. Dit is een samenvatting van een aantal blogposts die ik eerder heb geschreven (zie bijvoorbeeld hier, hier en hier). In deel 2 bespreken we dan de bewaren van de krant tegen het referendum.
Het oude pensioenstelsel
Het oude pensioenstelsel kunnen we heel snel als volgt samenvatten. Deelnemers aan de (verplichte) collectieve pensioenregelingen betaalden gedurende hun werkende leven pensioenpremies aan hun pensioenfonds. Als tegenprestatie kregen zij in principe de belofte van een gegarandeerd nominaal pensioen dat meestal 70% van het gemiddelde verdiende inkomen bedroeg. Die garantie was natuurlijk wel onder een paar praktische voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde was dat een deelnemer 40 jaar premie zou betalen bij hetzelfde pensioenfonds.

Bron: pixabay.com
Het beloofde pensioen werd uitbetaald, in principe ongeacht de betaalde premies en ongeacht het door het fonds behaalde rendement op die premies. Uiteraard moest het pensioenfonds wel zorgen dat de betaalde premies en het gemaakte rendement genoeg zouden zijn om de pensioenen te kunnen financieren. Dat was iets wat in principe de pensioenfondsen moesten oplossen, maar duidelijk geen probleem voor de deelnemers was.
Daarmee was het oude pensioentelsel voor jonge en oude deelnemers en voor gepensioneerden een regeling die rust en zekerheid bracht. Wat mij betreft was het oude pensioenstelsel nog lang niet uitgeteld.
De belofte op een gegarandeerd pensioen
Wel heb ik inmiddels drie keer in principe geschreven omdat volgens sommige verdedigers van het nieuwe pensioenstelsel, zoals Anne Laning, er in het oude stelsel helemaal geen belofte was. Die belofte was er wel, maar natuurlijk kon die belofte niet onder alle omstandigheden waar gemaakt worden. Bijvoorbeeld, als de pensioenfondsen voor lange tijd tekorten in het pensioenvermogen zouden krijgen bij het uitbetalen van de gegarandeerde pensioenen
Met andere woorden, in het oude stelsel konden de fondsen de pensioengarantie alleen maar waarmaken als ze voldoende geld in kas hadden om de pensioenen tot in lengte van dagen te kunnen financieren. Maar over wat voldoende was, waren de meningen sterk verdeeld. Het instituut echter dat hierin de beslissende stem had was De Nederlandsche Bank (DNB).
DNB eiste extreme voorzichtigheid van de pensioenfondsen
DNB eiste, minstens sinds 2008 bij het begin van de kredietcrisis, extreme voorzichtigheid bij het reserveren van voldoende geld. Met name moesten de pensioenfondsen de waarde van de toekomstige pensioenuitkeringen met een zeer lage rente berekenen. Dat blies de waarde van de pensioenverplichtingen op. Het gevolg was dat de pensioenfondsen gigantisch hoge vermogens moesten aanhouden. Terwijl de fondsen al in het geld zwommen, was het volgens DNB toch niet genoeg om pensioenen aan de prijsstijgingen aan te kunnen passen. Vanaf het begin van de kredietcrisis in 2008 zijn er vijftien jaar lang geen indexeringen op de ingegane pensioenen toegepast. Bij sommige fondsen moesten de pensioenen zelfs gekort worden.
Wat was dan het probleem volgens DNB? DNB vond de rente die pensioenfondsen jarenlang gebruikten om hun toekomstige pensioenverplichtingen mee uit te rekenen te hoog. Hoe hoger die zogenaamde rekenrente hoe lager het vermogen dat pensioenfondsen hoeven aan te houden. Maar als die rekenrente over een hele lange periode echt te hoog is, zijn de pensioenfondsen op een gegeven moment door hun vermogen heen. Daarom dwong DNB de pensioenfondsen te rekenen met een zeer lage rente.
Of de rekenrente de ‘gemiddelde’ rente weerspiegelt …
Decennialang hebben de pensioenfondsen een rekenrente van 4 procent gebruikt. Dit was van 1970 tot ongeveer 1995 eigenlijk laag in vergelijking met de markrente. Maar vanaf eind jaren 1990 tot zeg maar 2023 was die rekenrente te hoog. De laatste twee jaar klopt het wel weer ongeveer. Dit tekent eigenlijk het kernpunt van de rekenrente: soms is die te hoog, soms is die te laag. Je zou willen dat die rekenrente gemiddeld de ‘ware’ rente weergeeft. Dan hebben pensioenfondsen soms tekorten in hun vermogen, namelijk als de feitelijke rente lager is dan de rekenrente. Soms krijgen de fondsen echter overschotten, namelijk als de feitelijke rente heel hoog is, zoals in de jaren 1980 en 1990.
Als perioden met tekorten gecompenseerd worden door perioden met overschotten., kun je aan alle generaties pensioendeelnemers eenzelfde pensioen uitbetalen. Dat is de solidariteit tussen generaties die in principe (sic!) in het oude pensioenstelsel bestond.
… weet je nooit zeker
Je kunt natuurlijk nooit zeker weten of overschotten in de pensioenfondsen over lange termijn de tekorten compenseren. Als de feitelijke rente heel lang onder de rekenrente blijft, kan op een gegeven moment het vermogen van de pensioenfondsen verdampt zijn. Dat moet je natuurlijk niet willen. In het oude pensioenstelsel had men daarom ook best voor de zekerheid de rekenrente iets lager kunnen zetten. Voor de zekerheid. Maar DNB vond dat niet zeker genoeg.
Bron: commons.wikimedia.org
DNB is de toezichthouder op het pensioenstelsel. Zij wil geen enkel risico lopen dat het vermogen van pensioenfondsen naar nul zakt. Dus wat deed DNB in samenwerking met de meerderheid van het parlement? Het legde het risico van renteschommelingen bij de deelnemers. Zij krijgen onder het nieuwe pensioenstelsel eenvoudigweg hun afgedragen pensioenpremies terug plus het daarop gemaakte rendement. Dat betekent dat het pensioen relatief hoog kan zijn, namelijk als het rendement hoog is, maar dus ook relatief laag.
DNB legde het risico ongevraagd bij deelnemers
De deelnemers aan collectieve pensioenregelingen is niet gevraagd of ze het daarmee eens zijn. Dat is op zich weer niet zo vreemd, want er zijn in het verleden wel meer beslissingen genomen zonder dat de mening van de deelnemers werd gevraagd. Neem bijvoorbeeld de vervanging van het eindloonstelsel door het middelloonstelsel. Dat gebeurde in tal van fondsen zonder dat veel deelnemers het door hadden. Of de afschaffing van de Vut waarvoor sommige mensen, waaronder schrijver dezes, bijna hun hele werkende leven premies hadden betaald.
Toch is de overgang van het oude naar het nieuwe pensioenstelsel iets anders. Het eindloonstelsel en de Vut waren regelingen die heel duidelijk herverdelingen ten gunste van ouderen inhielden, zonder dat duidelijk was dat die regelingen op termijn houdbaar waren. Het nieuwe pensioenstelsel is echter een aantasting van de welvaart voor alle generaties. De zekerheid over het te verwachten pensioen verdwijnt namelijk en minder zekerheid brengt ook minder welvaart. Het zou voor de hand hebben gelegen als aan deelnemers tijdig was gevraagd of ze het verliezen van de zekerheid van het te verwachten pensioen wel wilden.
Wanneer een referendum niet nodig is
Bij zo’n grootscheepse verandering met zeer onzekere gevolgen voor de pensioendeelnemers zou een referendum dus wel gewenst zijn. De bezwaren tegen zo’n referendum zijn daarom ongegrond, zoals we in deel 2 van deze post zullen zien. We zullen daar echter ook zien dat het mogelijk is de onzekerheid in het nieuwe pensioenstelsel weg te nemen. Dan verdwijnt ook direct de noodzaak voor een pensioenreferendum.
0 reacties