Het is vreemd hoe sommige hypes door de werkelijkheid worden ingehaald. Dat geldt ook (of misschien vooral) voor internethypes, zoals bijvoorbeeld de zogeheten Massive Open Online Courses (MOOC). Deze werden in het verleden gepresenteerd als de belofte van een nieuwe onderwijsfilosofie. Dat waren ze echter niet.

Het idee is eenvoudig: je neemt een gehele cursus op video op, je zet het online, beschikbaar voor iedereen en de hele wereld kan de cursus volgen. Er zijn bij veel van deze cursussen ook tentamens waar je als je je via het internet hebt geregistreerd als deelnemer ook aan mee kunt doen, uiteraard digitaal. Je krijgt er een cijfer voor (ook weer digitaal). De cursussen worden vaak door of namens gerenommeerde universiteiten gegeven.

Van Nieuwkerk en Klöpping bejubelen online-onderwijs

Het is alweer bijna zeven jaar geleden dat presentator Matthijs van Nieuwkerk (MvN) van DWDD, samen met zijn door hem tot whizzkid verheven Alexander Klöpping (AK), in DWDD de MOOCs op het educatieve schild verhieven. Zij probeerden de toenmalige minister van onderwijs, Jet Bussemaker, te verleiden tot de uitspraak dat als studenten via de MOOCs voor topdocenten van Harvard kunnen kiezen, alle ‘mindere’ docenten in Nederland overbodig zijn, of hoogstens lakeien van de toppers bij Harvard.

De minister wilde echter alleen maar zeggen dat er juist meer docenten nodig zijn. Dat ging er bij MvN niet in. De minister kon natuurlijk niet anders dan de ‘mindere’ docenten in bescherming nemen. Heimelijk wist ze ook wel dat ze allemaal ontslagen kunnen worden, zag je MvN denken.

Cijfer voor spookcursussen

De minister van onderwijs kondigde in de DWDD-uitzending aan dat studenten deze cursussen kunnen laten meetellen op hun diploma. In hoeverre valt na te gaan of deze studenten zelf werkelijk wat aan de cursus gedaan hebben, en of ze wel zelf hun tentamen hadden gedaan, zei ze er niet bij.

Een van de meest pregnante ervaringen met deze MOOCs is nu juist dat deelnemers nauwelijks actief blijken te zijn. Volgens sommige bronnen houdt 98% van de deelnemers er voor het eind van de cursus mee op. MOOCs verworden zo tot spookcursussen.

De toenmalige minister zei wel dat deze cursussen hoogstens als aanvulling kunnen dienen en dat fysiek contact met docenten wel nodig blijft. Daarmee begreep ze beter wat onderwijs nodig heeft dan MvN en AK dat begrepen.

Academisch onderwijs als popconcert

MvN en AK vonden eigenlijk dat colleges een soort popconcerten zouden moeten zijn. Dit is ook het uitgangspunt van de Universiteit van Nederland (UvN) die door Alexander Klöpping is opgericht. Die colleges zijn inderdaad net zo passief als en dragen net zo veel (of net zo weinig bij) aan de academische vaardigheden als de ouderwetse hoorcolleges waar Van Nieuwkerk in 2014 zijn staf over brak. Niet dat de colleges van de UvN slecht zijn. Zij geven ongeveer dezelfde ervaring als het lezen van een goed krantenartikel over bijvoorbeeld de zwarte gaten. Leerzaam en soms ook leuk, maar je wordt er geen sterrenkundige van.

Het onderwijs van de UvN leidt tot ‘consumptiestudenten’. Zelf ben ik ook een soort consumptiestudent op onderwerpen buiten mijn eigen vakgebied. Daar is ook niets mis mee, net zo goed als er niets mis is met het consumeren van een goede cappuccino. Wil je echter een goede barista worden, dan zul je moeten oefenen met het bereiden van cappuccino’s en iemand zal je daarmee eerst een tijdje moeten helpen. Daar zijn dus docenten voor.

Activerend onderwijs

Activerend onderwijs in Athene
Bron: commons.wikimedia.org

Ik heb al eens eerder opgeschreven dat ik de beste herinneringen aan ongeveer 40 jaar academisch onderwijs bewaar aan de momenten dat niet ik, maar de studenten zelf het onderwijs gaven. Ik gaf de studenten de opdracht een moeilijk, maar baanbrekend paper in de klas te behandelen. Het kenmerk van zulke papers was meestal dat de inzichten van de onderzoekers verborgen zaten onder een berg wiskundige logica. Mijn taak was de student te helpen die inzichten boven water te krijgen. Vervolgens moest de student die inzichten aan de hand van de logische hulpmiddelen van de auteurs van het paper aan de medestudenten presenteren.

Deze vorm van onderwijs kon je natuurlijk niet in het eerste studiejaar doen. Pas tegen het einde van de studie zijn studenten in staat zelf economische theorieën te ontrafelen. Dan pas ook kunnen ze de voors en tegens van economische logica evalueren.

Flipping the classroom

Een andere manier (althans in het economie-onderwijs) is door studenten voorgefabriceerde economische modellen voor te zetten. Studenten mogen daar dan zelf proberen inzichten uit af te leiden zoals de belangrijke wetenschappers dat doen met hun eigen (meestal ingewikkeldere) modellen. Ik liet studenten in de klas hun uitwerkingen voor het bord (met het ouderwetse krijtje) voordoen. Hun collega-studenten mochten daarop commentaar leveren. Ook dat was pure pret, waar ik soms nog met weemoed aan terugdenk.

Dit soort van flipping-the-classroom onderwijs was leuk. Je zag het inzicht groeien bij de studenten. Zij willen het aanvankelijk niet weten, maar als studenten merken dat ze zelf kunnen ontdekken hoe theorieën in elkaar zitten, worden ze enthousiast. Opeens zien ze hoe de economische werkelijkheid in elkaar zou kunnen zitten (zou kunnen, want de economische logica hoeft niet echt de werkelijkheid te beschrijven). Dit heet, wat mij betreft, activerend onderwijs.

Studenten niet voor, maar tegen online-onderwijs

Terug naar DWDD van 8 januari 2014. Wie goed naar MvN en AK had geluisterd, had misschien de indruk gekregen dat online-onderwijs in het algemeen en de MOOCs in het bijzonder het summum van goed onderwijs zouden zijn. Weg met de ouderwetse werkcolleges (over hoorcolleges hoor je mij niets zeggen, ook al zijn die natuurlijk niet zoals in de uitzending van DWDD werd gesuggereerd met een filmpje uit de jaren 60). Als MvN en AK gelijk hadden gehad, zou je eigenlijk verwacht hebben dat na die uitzending studenten massaal de straat zouden opgaan om meer online-onderwijs te eisen.

Dat gebeurde niet. Integendeel, zij gingen recent de straat op om minder online en meer fysiek onderwijs te eisen. Studenten voelen zich opgesloten, zonder academische interactie. Het is moeilijk om je motivatie voor een studie uit een scherm te halen. Dat geldt overigens voor docenten ook. Bij online-onderwijs praat je in en tegen het niets, maar je moet je toch meer concentreren dan wanneer je tegen een groep studenten spreekt. Je hebt het idee dat je vlekkeloos moet praten, omdat immers jouw woorden niet, zoals gewoonlijk, vervliegen, maar voor eeuwig op het net blijven circuleren.

Kleinschalig onderwijs

Kleinschalig onderwijs
Foto van Philippe Bout. Bron: unsplash.com

Studenten willen dus fysiek onderwijs, en terecht. Maar, kun je in deze corona-tijd 20.000 studenten over de campus van de universiteit laten wandelen tijdens de pauze tussen colleges? Nee, dat kan natuurlijk niet; het fysieke onderwijs moet veel slimmer worden georganiseerd.

Niet meer dan tien, hooguit vijftien studenten in de klas, zodat ze ver van elkaar af kunnen (en moeten) zitten.  De pauzes mogen ook niet meer over de hele campus op hetzelfde tijdstip vallen, maar moeten telkens met een kwartier verspringen, zodat het aantal studenten dat tijdens de pauze over de campus rondloopt, beperkt is. Looproutes met eenrichtingsverkeer moeten duidelijk worden aangegeven, zodat de kans dat studenten in een grote mensenmassa verzeild raken, klein is.

Kleinschalig onderwijs maakt het risico op een virusuitbraak op de academie zo laag mogelijk. Een probleem is dat bij zulke kleine groepen het aanbod van onderwijs duur wordt. Op mijn eigen faculteit was het al niet meer te financieren als er werkgroepen van minder dan 40 studenten werden gevormd. Dus toch maar geen fysiek onderwijs?

Oplossing: schakel oude hoogleraren in bij het onderwijs    

Er moet dus personeel en dus geld bij om corona-proof academisch onderwijs te kunnen geven. Maar dat geld is er niet. Extra personeel is duur omdat de universiteiten daarmee – als ze tenminste zo sociaal zijn om geen wegwerpcontracten aan te bieden – voor vele jaren verplichtingen aangaan.    

Maar we kunnen een hier eerder geopperde oplossing uit de kast halen. Huur gepensioneerde hoogleraren, die hun vak bijhouden, in om deeltijds en tegen een bescheiden vergoeding weer onderwijs in hun vakgebied te geven. De gepensioneerde hoogleraar hoeft niet het volle pond betaald te worden voor zijn onderwijstaken, hij of zij heeft AOW en een meer dan goed aanvullend pensioen. Met tien studenten in een zaal waar 40 tot 60 studenten inpassen, is er ook niet zo veel gevaar dat de gepensioneerde hoogleraar zal worden besmet (wel mondkapjes op, natuurlijk).

Win-win-win

Het is voor iedereen de ideale oplossing. De studenten krijgen weer het idee dat zij echt aan een universiteit studeren, want zij zien weer docenten, al zijn het dan oude mannen en vrouwen. De ‘nieuwe’ docenten zien hun oude werkkring terug en vinden weer hun aansluiting bij hun voormalige collega’s. Het universitair bestuur kan de studenten weer echt fysiek onderwijs aanbieden, en zo de studenten aan hun campus bieden. Echt win-win-win dus.