Vrij verkeer van werknemers met of zonder een minimumloon
Vrij verkeer van werknemers wordt gemotiveerd door het idee dat werkenden dan zullen migreren naar het land waar hun productiviteit, en dus hun loon, het hoogste is. Dat is goed voor de unie omdat dan de productie en welvaart van de burgers in de unie zo hoog mogelijk zal zijn.
Laten we eens zien hoe deze migratie in zijn werk gaat. Neem aan dat er twee landen zijn in de unie, land X en land Y. In figuur 2 is de relatie tussen lonen en aantal werkenden voor land X en land Y getekend. De lijn voor land X ligt in zijn geheel boven de lijn voor land Y. Met andere woorden, bij een willekeurig gegeven aantal werkenden kan land X werkenden productiever inzetten dan land Y, zodat ook het loon in land X hoger zal zijn. Land X kan om verschillende redenen productiever zijn. Het zou kunnen dat land X over modernere apparatuur beschikt, dat er een veiliger of vreedzamer arbeidsklimaat heerst, enz.
Neem vervolgens aan dat er oorspronkelijk zowel in land X als in land Y 6 werkenden zijn. Dan zal het loon in Y gelijk zijn aan 2 en in land Y gelijk zijn aan 4 (zie figuur 2). Land X en land Y gaan nu een unie vormen met vrij verkeer van werknemers. Werknemers krijgen dus de mogelijkheid naar het land te verhuizen waar het loon het hoogste is en we nemen aan dat ze dit ook doen. Die verhuisbeweging zal doorgaan tot de lonen in land X gelijk zijn geworden aan de lonen in land Y. Dit zal zich voordoen nadat 1½ werkenden van land Y naar land X zijn gemigreerd.
Opdracht a:
- Teken deze situatie in figuur 2 in. Constateer dat bij deze verdeling van de werkenden over land X en land Y de lonen in de beide landen inderdaad gelijk aan elkaar zijn.
We hadden het over productiviteit in verband met de rode en blauwe lijn in figuur 2. Dit suggereert dat er ook een verband is tussen deze lijnen en de productie in land X en land Y. Dat is inderdaad het geval. De totale productie in land X kan benaderd worden door de oppervlakte onder de blauwe lijn, en zo ook voor land Y. Om dit te laten zien, breiden we figuur 2 enigszins uit, zie figuur 3.
Als er dus 6 werkenden in land X zijn, dan is de productie in land X gelijk aan de oppervlakte van 08A6. In land Y is in dit geval de productie gelijk aan 06B6 en van land Y is het gelijk aan de oppervlakte van 06B6. Met enig goniometrisch inzicht blijkt de productie in land X en Y berekend te kunnen worden als, respectievelijk 36 en 24 (opnieuw de eenheden doen er weer niet zo veel toe, het zou kunnen gaan om aantal goederen, miljarden euro’s, enz.). De productie bij eenzelfde aantal werkenden, namelijk 6, is dus inderdaad groter in land X dan in land Y.
Opdracht b:
- Probeer nu, door oppervlakten van driehoeken en vierkanten op te tellen, de productie in land X en land Y in het nieuwe evenwicht uit te rekenen.
Als deze berekening gelukt is, zul je kunnen concluderen dat de productie in land X gestegen en in land Y gedaald is (niet zo verrassend), maar ook dat de totale productie in de unie, vergeleken met de situatie dat er in de twee landen 6 werkenden waren, is gestegen.
Opdracht c:
- Geef een verklaring voor de stijging van de productie in de unie. Profiteren alle werkenden in de unie van deze welvaartsstijging?
Als sommige werkenden van de unie niet profiteren van de unievorming, dan zijn er wellicht andere groepen die baat hebben bij unievorming. In dit verband ligt het voor de hand te denken aan degenen die het niet-arbeidsinkomen ontvangen. Dat is het inkomen dat overblijft na aftrek van de uitbetaalde lonen van de waarde van de totale productie. Laten we aannemen dat de werkgevers in beide landen dit inkomen ontvangen.
Opdracht d:
- Beredeneer waarom de werkgevers in land X profiteren van de unievorming, terwijl de werkgevers in land Y juist verliezen door de unievorming.
In opgave 1 hebben we gezien dat als er een minimumloon in een land geldt er door immigratie werkloosheid kan ontstaan. Hier bezien we wat er gebeurt als in een gemeenschappelijke arbeidsmarkt in één van de twee landen een minimumloon wordt ingevoerd. Neem daartoe aan dat uitgaande van de situatie in figuur 1 van opgave 1 land X een minimumloon gelijk aan 4 invoert. Daar een minimumloon tot werkloosheid kan leiden, wordt er ook een werkloosheidsuitkering ingevoerd die gelijk aan 4 is. Deze uitkering wordt gefinancierd door een belasting op het niet-arbeidsinkomen. Alleen de oorspronkelijke 6 inwoners van land X kunnen een beroep doen op een uitkering. De inwoners van land Y moeten bij werkloosheid in land X terug naar land Y. Het effect van het minimumloon annex uitkeringsstelsel hangt er dus van af in hoeverre de oorspronkelijke inwoners van land Y in staat zijn een baan in land X te bemachtigen. In het ‘beste’ geval lukt dat geen enkele inwoner van land Y en in het ‘slechtste’ geval krijgen alle inwoners van land Y een baan in land X. Als een inwoner van land X werkloos wordt, zal hij/zij de voorkeur geven aan een werkloosheidsuitkering boven een baan in land Y tegen een lager loon. Als de werkloosheidsuitkering gelijk is aan het loon, verkiest hij/zij te werken.
Opdracht e:
- Bereken voor het beste en het slechtste geval de productie in beide landen en de kosten van het uitkeringsstelsel.
Gezien de negatieve effecten die het uitkeringsstelsel heeft op de niet-arbeidsinkomens, besluit de overheid van land X de werkloosheidsuitkering te verlagen van 4 naar 2 (sociale dumping). Het uitkeringsrecht en de hoogte van het minimumloon blijven ongewijzigd. Neem nu aan dat 3 inwoners van land Y er in slagen een baan in land X te bemachtigen, zodat 3 inwoners van land X werkloos worden of in land Y gaan werken.
Opdracht f:
- Bereken de productie in beide landen en de kosten van het uitkeringsstelsel. Vergelijk de gevonden waarde van de productie met de productie in opdracht e en de productie als er geen migratie zou zijn, namelijk 60.
0 reacties