In De Volkskrant (alleen voor abonnees) van 24 september jl. pleit Aad de Groot, bestuursvoorzitter bij zorgverzekeraar DSW, voor een “fundamentele verandering van het zorgverzekeringsstelsel”. Voor het grootste deel moet volgens hem de zorgpremie afhankelijk worden van het inkomen. De nominale zorgpremie mag dan nog hoogstens 30 euro per maand bedragen. De reden daarvoor is volgens De Groot dat die zogeheten nominale premie niet onbeperkt kan blijven stijgen. DSW heeft 10 duizend klanten die minstens een half jaar achterlopen met het betalen van de zorgpremie, terwijl DSW met 70 duizend klanten een betalingsregeling heeft getroffen.
Is het een “fundamentele verandering” als je een deel van de lasten van de zorg verschuift van mensen met lage inkomens naar mensen met hoge inkomens? Het antwoord is ja, want dat gaat betekenen dat we alleen nog ziekenfondsen overhouden. Tenminste, dat is volgens mij het gevolg van het voorstel van De Groot, al zijn de meningen daarover verdeeld (zie hieronder).
De zorgtoeslag is voor zorg, niet voor een fatbike
Hoe kan het dat mensen de nominale zorgpremie niet kunnen of niet willen betalen, vraag je je als naïeve krantenlezer zonder financiële besognes af? Mensen met lage inkomens kunnen toch een zorgtoeslag aanvragen, die de kosten van de nominale premie in ieder geval deels compenseert? De dag erna kwam de krant op dit onderwerp terug en onthulde het antwoord. Het blijkt dat niet iedereen die recht heeft op een zorgtoeslag die ook aanvraagt. Bovendien blijken sommige mensen die de zorgtoeslag wel aanvragen, het geld te gebruiken voor andere zaken dan het financieren van de zorgpremie. Bij andere zaken denk ik dan direct aan een fatbike, maar dat is natuurlijk een vooroordeel.
Dat mensen een zorgtoeslag niet aanvragen moet natuurlijk voorkomen worden. Maar dat mensen een zorgtoeslag aanvragen, maar toch de zorgpremie niet betalen grenst, wat mij betreft, aan frauduleus gebruik van een uitkering. Maar zonder in een nieuwe toeslagenaffaire verzeild te raken, lijkt mij dit oneigenlijk gebruik relatief makkelijk te repareren. Je krijgt je zorgtoeslag pas als je kunt aantonen dat je je zorgpremie aan de zorgverzekeraar hebt betaald.
Blijft er concurrentie bij een lage nominale premie?
De kop van het artikel in de Volkskrant van 25 september luidde: “Zorgpremie naar inkomen? Prima voorstel”. Het was Marco Varkevisser, gezondheidseconoom in Rotterdam, die deze woorden bezigde. Hij denkt dat dat aan concurrentie tussen zorgverzekeraars niets afdoet. Over die concurrentie hebben we het eerder gehad. Het idee is dat zorgverzekeraars met een relatief lage nominale zorgpremie ten opzichte van de concurrenten meer klanten krijgen. Deze concurrentie ‘werkt’ in zeker opzicht. Het blijkt namelijk dat veel verzekerden op zoek zijn naar de laagste premie.
Bij een nominale premie van 30 euro zal die marktwerking grotendeels verdwijnen volgens De Groot, omdat de zorgverzekeraars dan nauwelijks nog met elkaar kunnen concurreren met de nominale zorgpremie. Nee hoor, zegt de eerder genoemde Marco Varkevisser: “bij een lagere premie vallen verschillen in premies [tussen zorgverzekeraars] eerder op” (De Volkskrant, 25 september). Ik vrees dat dit een droomwens is van een linkse econoom die het beste van twee werelden wil. Hij wil namelijk efficiëntie (concurrentie) met rechtvaardigheid (inkomensafhankelijke premie) verenigen.
Bij een nominale premie van maximaal 30 euro zullen de nominale premies tussen zorgverzekeraars met hooguit 4 euro per maand verschillen. En wie vindt het nog de moeite waard om voor een paar euro verschil van zorgverzekeraar te wisselen? Ik verwacht, net als De Groot, niemand. Met andere woorden, de zorgverzekeraars zullen en kunnen dan niet meer met elkaar cconcurreren.
“Weg met de concurrentie tussen zorgverzekeraars”
In Nederland klinkt de roep om een einde te maken aan de concurrentie tussen zorgverzekeraars steeds luider. We zagen dat al bij Pieter Omtzigt in zijn H.J. Schoo-lezing. Hij vindt het onwenselijk dat wij de regie over de ‘curatieve zorg’ aan zorgverzekeraars hebben gegeven. Jochen Mireau, gezondheidseconoom in Groningen zegt in dit artikel dat concurrentie niet langer mogelijk is omdat de zorgproductie kleiner is dan de zorgvraag.
Dit is een bijzonder argument omdat een econoom er van uit zou gaan dat als de vraag groter is dan het aanbod, de prijs zal gaan stijgen waardoor de vraag daalt en het aanbod stijgt. Bij de zorg werkt dat niet zo omdat er vrijwel geen prijs is. Die prijs zou het eigen risico moeten zijn, maar dat gaat in de plannen van het kabinet Schoof juist dalen in plaats van stijgen. Het is dus vrijwel gratis om zorg te ‘consumeren’. Als mensen verzekerd zijn tegen ziekte, zal bij ziekte de vraag sowieso vrijwel onbeperkt zijn. Zieke mensen willen immers beter worden en dan willen zij dat de dokter alles uit de kast haalt om hen te genezen. Dit kan al gauw leiden tot te veel medische behandelingen.
Het is dus niet zo verrassend dat Mireau constateert dat de vraag groter is dan het aanbod. Dat gevaar dreigt bij zorgverzekeringen altijd en overal. Tenminste, als de eigen betalingen relatief laag zijn en zorgverzekeraars geen klanten kunnen weigeren, zoals in Nederland het geval is.
Ziekenfondsen gaan de zorgkosten niet beperken
Voor zorgverzekeraars is het daarom de kunst om ‘overbehandelingen’ te voorkomen. Zoals we al eerder schreven is een methode daarvoor om artsen die ten opzichte van hun collega’s relatief veel behandelen, geen contract aan te bieden. Als een arts geen contract met één of meerdere zorgverzekeraars heeft, kost dat hem/haar inkomen. Dat kan voor hem/haar al bij voorbaat een reden zijn om onnodige behandelingen te voorkomen.
Als zorgverzekeraars niet meer hoeven te concurreren, dan worden het ziekenfondsen. Ziekenfondsen hebben geen reden te dure artsen te weren. Zij hoeven zich immers niet druk te maken om de kosten van de zorg die zij aanbieden. Verzekerden hoeven zich op hun beurt niet meer druk te maken om de hoogte van de zorgpremie die immers bijna volledig van het persoonlijk inkomen afhankelijk wordt.
Wij gaan een ‘duur’ ziekenfonds kiezen
De tegenstanders van concurrentie tussen zorgverzekeraars – De Groot, Omtzigt, Mireau en anderen – zeggen niets over de vraag op welke grond burgers in deze situatie een ziekenfonds zouden kunnen kiezen, als er tenminste nog plaats is voor vrije keuze van een ziekenfonds. Mijn vermoeden is dat bij vrije keuze burgers liever een ziekenfonds zouden willen dat (relatief) dure zorg aanbiedt. Dan zal men immers bij ziekte terecht kunnen bij artsen die (relatief) veel willen behandelen.
Dat betekent dat ziekenfondsen een reden hebben om juist dure zorg in te kopen. Het is dan namelijk voor alle burgers interessant om bij ziekte een arts te kunnen kiezen die veel wil behandelen. Dat dit de zorgkosten doet oplopen is niet meer van belang, omdat hogere zorgkosten niet meer in de nominale premie verwerkt worden.
Concurrentie tussen zorgverzekeraars is niet ideaal
Het huidige zorgverzekeringsstelsel met concurrentie leidt dus op grond van bovenstaande redenering tot lagere zorgkosten dan een ziekenfondsstelsel zoals velen dat impliciet of expliciet bepleiten. Dat wil overigens niet zeggen dat het huidige stelsel ideaal is. Zo zijn er door de toezichthouders op het stelsel in het verleden te vaak fusies tussen verzekeraars goedgekeurd waardoor inmiddels maar vier zorgverzekeraars het grootste deel van de markt in bezit hebben gekregen. Afspraken tussen deze vier grootmachten kunnen de prikkel tot beheersing van de zorguitgaven verminderen. Het maakt het ook minder aantrekkelijk voor nieuwkomers om de zorgverzekeringsmarkt te betreden. De prikkel tot kostenbeheersing wordt daardoor voor de grote vier nog kleiner.
Maar ondanks deze bezwaren is het huidige stelsel met concurrentie nog altijd beter dan de herinvoering van ziekenfondsen. Want daar staat geen enkele rem op de stijging van de zorgkosten.
0 reacties