Er is sprake van vergrijzing. Deze is het gevolg van het ouder worden van de geboortegolf van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Deze geboortegolf werd gevolgd door een bijna dramatisch teruglopend geboortecijfer in de jaren 1970. Dit lage geboortecijfer zal op termijn tot een andere bevolkingssamenstelling leiden met veel ouderen en relatief weinig werkenden. Je zou kunnen zeggen dat vergrijzing plaats vindt op de korte termijn en op de lange termijn. De korte termijn is over 30 jaar als de naoorlogse geboortegolf is uitgestorven voorbij. De vergrijzing van de lange termijn echter gaat als de geboortecijfers blijven zoals ze nu zijn nooit meer voorbij. Hieronder gaan we het hebben over vergrijzing op de lange termijn, tot wel 950 jaar na nu.

De bevolking nu en in 2050

Het is al jaren onderwerp van discussie of immigratie een oplossing voor de vergrijzing van de lange termijn is. Door deze vergrijzing zal de bevolking gaan dalen en zullen de autochtone Nederlanders uitsterven. Laten we eens naar de volgend tabel kijken die komt uit een rapport van het NIDI/CBS:

Bron: publ.nidi.nl, blz. 27

De tabel laat verschillende mogelijke varianten zien voor de bevolkingsontwikkeling in de komende 30 jaar. In de kolom “2020” staat de huidige bevolkingssamenstelling van Nederland. Van de 17,4 miljoen inwoners hebben 10,5 miljoen inwoners een leeftijd tussen 20 jaar en de AOW-leeftijd. In de variant “krimp” zijn voor 2050 die aantallen 17,1, respectievelijk 10,0 miljoen. De bevolking daalt dus bij een aantal kinderen per vrouw gelijk aan 1,5 en een historisch gezien laag migratiesaldo van 28.000 per jaar. Dat veronderstelde kindertal per vrouw is ongeveer gelijk aan het huidige kindertal. Om de bevolking op den duur constant te houden zijn echter minstens 2,1 kinderen per vrouw nodig (CBS). De laatste keer dat dat het geval was, was in 1972. Het kindertal was toen 2,15.

De verhouding tussen de beroepsbevolking en het aantal ouderen zouden we het ‘draagvlak’ kunnen noemen. Als je dat draagvlak niet wilt laten dalen, bij het huidige geboortecijfer, is er dus migratie nodig.

Varianten van immigratie bij een stabiel draagvlak

Neem dus aan dat het beleidsdoel is om het draagvlak constant te houden, of misschien zelfs te laten stijgen. Laten we eens gaan uitrekenen hoe hoog onder verschillende varianten de immigratie dan zou moeten zijn. Neem dus aan dat Nederland de toelating van nieuwe migranten volledig kan beheersen. We gaan uit van een omvang van de bevolking van 20 jarigen tot de AOW-leeftijd gelijk aan 10,5 miljoen. Deze groep noemen we de ‘werkende’ bevolking. Dit is ongeveer gelijk aan de huidige omvang in Nederland (zie tabel 1).

Allemaal Nederlanders
Bron: pixabay.com

We nemen aan dat in het begin (dat is 2020) voor alle Nederlanders hetzelfde geboortecijfer geldt. Dat geldt dus zowel voor mensen met een Nederlandse achtergrond (de ‘autochtonen’) als met een migratieachtergrond (de migranten). We doen dus eigenlijk alsof in 2020 geen enkele Nederlander een migratieachtergrond had. In werkelijkheid is het geboortecijfer van mensen met een migratieachtergrond hoger, zodat we de daling van het geboortecijfer enigszins overdrijven. Voor toekomstige migranten hoeven we die veronderstelling echter niet noodzakelijk te maken.

We rekenen overigens niet met het geboortecijfer, maar met de procentuele daling van het aantal autochtone leden van de werkende bevolking. In de kolom ‘krimp’ in tabel 1 is die daling van 7,7 naar 6,1, een daling van 20%. In de kolom ‘groei’ is die daling van 7,7 naar 6,9, een daling van 10%. We rekenen met deze twee varianten van de daling van de autochtone beroepsbevolking.

Intermezzo: wie is ‘autochtoon’ en wie is ‘migrant’?

Bij de presentatie van de berekeningen maken we een aantal aannames over de definities van autochtoon en migrant. We gaan ervan uit dat in 2020 alle leden van de beroepsbevolking autochtoon zijn. Dat is uiteraard niet conform de werkelijkheid. Vervolgens worden in de jaren – en zelfs eeuwen  – daarna migranten toegelaten.

Dan volgt een cruciale aanname. Alle nakomelingen van deze migranten  – ook die van over vele eeuwen na nu  – noemen we ook migranten. Dat is geen standaard gebruik, zie CBS. We nemen dus aan dat de nakomelingen van de migranten als een aparte bevolkingsgroep zijn te herkennen. Die herkenning is niet mogelijk als er vermenging zou zijn tussen ‘autochtonen’ en ‘migranten’. In de werkelijkheid zijn er precedenten waar bevolkingsgroepen (nagenoeg) gescheiden blijven.

De indianen in de VS, bijvoorbeeld, kunnen we de autochtonen van de VS noemen. Alle andere inwoners zouden wij hier ‘migranten’ noemen. Ook als het om nakomelingen van de Pilgrim Fathers gaat die in 1620 naar Amerika waren gevaren. De aboriginals in Australië is ook een voorbeeld van een autochtone bevolkingsgroep, waarbij alle andere Australiërs migranten zijn.

Over de VS gesproken, het is opvallend dat 600 jaar na het eerste transport van slaven naar de VS en meer dan 150 jaar na de afschaffing van de slavernij in de VS, Afro-Amerikanen nog steeds als een aparte bevolkingsgroep zijn te herkennen.

Uitkomst van de berekeningen

De verhouding tussen werkenden en ouderen in 2020 is gelijk aan 3,4 . Door het lage geboortecijfer zal die verhouding echter dalen. We gaan nu uitrekenen hoe hoog het migratiesaldo per jaar moet zijn om die verhouding op 3,4 te houden. In tabel 2 staan de resultaten voor vier verschillende gevallen uitgerekend, zie de rode en blauwe getallen. Voor alle gevallen moet de omvang van de beroepsbevolking in ieder jaar gelijk aan 10,5 miljoen zijn. Dat betekent dat ieder jaar nieuwe migranten moeten worden toegelaten.

De gevallen verschillen van elkaar in de aannames van het gemiddelde kindertal per vrouw voor autochtone Nederlanders en migranten die vanaf 2020 worden toegelaten. Zo geldt in het eerste geval dat voor beide groepen het gemiddelde kindertal op 1,5 ligt. In geval II is voor de nieuwe  migranten aangenomen dat het gemiddelde kindertal op 2,1 ligt, het aantal waarbij de bevolkingsgroep zichzelf iedere periode reproduceert.

De gevallen I en II onderscheiden zich van de gevallen III en IV door het lagere kindertal van autochtonen. Bij het lagere kindertal van 1,5 zullen in de eerste decennia van de volgende eeuw de Nederlanders met een migratieachtergrond de meerderheid van de beroepsbevolking gaan vormen. Bij het hogere kindergetal in de gevallen III en IV gebeurt dat een eeuw later.  

Het ‘optimale’ aantal migranten is lager dan immigratie

De conclusie die we kunnen trekken is dat als de beide groepen (autochtonen en mensen met een migratieachtergrond) eenzelfde kindertal onder het reproductieniveau hebben, er gemiddeld ieder jaar 70.000 (kindertal 1,5) of 35.000 (kindertal 1,9) nieuwe migranten toegelaten moeten worden. Als de migrantengroep zichzelf reproduceert (kindertal 2,1), neemt het aantal toe te laten migranten echter voortdurend af. Dat is geen verrassing. Naarmate het aantal Nederlanders met een migratieachtergrond toeneemt, zal het effect van het lage kindertal van de autochtonen steeds minder gevoeld worden.    

Een andere constatering is dat het aantal vereiste nieuwe migranten in alle gevallen ver onder het huidige migratiesaldo (108.000) ligt. Dat bevestigt wat we al in tabel 1 zagen dat met de huidige aantallen immigranten de bevolking blijft groeien.

Als het gewenste draagvlak tot bevolkingsgroei leidt

Daarom gaan we ook na wat er gebeurt als de doelstelling is om het draagvlak op een hoger niveau te stabiliseren. Dit zou bijvoorbeeld het niveau van 40 jaar geleden kunnen zijn, toen die verhouding gelijk was aan 4,97. Bij deze waarde zal de totale beroepsbevolking blijven groeien.

Tabel 3 geeft het resultaat van de berekeningen tot het jaar 2200. Wat direct opvalt is dat het aantal benodigde nieuwe migranten oploopt tot waarden in de buurt van de één miljoen aan het einde van de volgende eeuw. Voorbij het jaar 2200 explodeert het aantal benodigde migranten nog verder naar waarden van meer dan een miljard.

Exploderende migratie alleen indien bevolkingsgroei gewenst

Bevolkingsgroei Bron: unsplash.com

Dit resultaat is in de literatuur eerder gevonden, namelijk door de VN en door Robson en Mahboubi. Die laatsten bespreken een scenario waarbij de benodigde immigratie-aantallen op een termijn van ongeveer vijftig jaar tot een verviervoudiging van de Canadese bevolking zou leiden, hetgeen zij “a preposterous scenario” noemen. In Nederland vonden Van de Beek et al. dat om de verhouding tussen ouderen en werkenden de rest van deze eeuw op 32,6 procent te houden, het aantal migranten per jaar in golven op zou moeten lopen naar bijna tweeënhalf miljoen per jaar aan het eind van de eeuw.  

Uit onze berekeningen blijkt dat de gewenste omvang van de immigratie vooral afhangt van het doel dat men wil realiseren. Is het doel de huidige verhouding tussen werkenden en ouderen te stabiliseren, dan zal de instroom van nieuwe migranten beperkt zijn. Wel zal de groep migranten een steeds groter deel van de bevolking gaan uitmaken en uiteindelijk de autochtone bevolking gaan vervangen.

Als de bevolking met een migratieachtergrond zich aanpast aan de vruchtbaarheid van de autochtone bevolking, zal de omvang van hun groep dalen. Dan zijn er iedere periode opnieuw nieuwe migranten van werkbare leeftijd nodig om de verhouding werkenden-ouderen constant te houden.

Die instroom van nieuwe migranten zal nog veel hoger zijn als het doel is de verhouding werkenden-ouderen boven het huidige niveau te stabiliseren. In dit geval gaat de benodigde instroom van nieuwe migranten ‘onrealistisch’ hoge waarden aannemen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat dit komt omdat bij deze doelstelling de bevolking continu zou moeten groeien. Het is dus hier niet zozeer de benodigde immigratiestroom die tot een onrealistische bevolkingsomvang leidt als wel de aanname van continue bevolkingsgroei. Die aanname zou zonder immigratie ook een onrealistische groei van de autochtone bevolking noodzakelijk maken.


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.