De directeur van de Wiardi-Beckmanstichting, Tim ’S Jongers, maakt opgang in Nederland als ervaringsdeskundige van een “hooploos” leven in armoede. Hij deelt de mensen in twee groepen in, de hooplozen en de hoopvollen.

De hooplozen zijn de mensen die zijn opgegeven. De hoopvollen zijn de mensen die alle kansen hebben, zonder daar veel voor te hoeven doen. Zij bevolken de universiteiten en gaan later het beleid bepalen voor de hooplozen, terwijl ze hen helemaal niet kennen.

Hijzelf is, ondanks zijn jeugdtrauma, bevrijd van een hooploos bestaan. Maar, dat was volgens ‘S Jongers niet dankzij, maar eerder ondanks de overheid. De overheid heeft het maar steeds over de verkeerde keuzes die “die mensen, in die wijken” maken. Ze begrijpt echter niet waarom die mensen die keuzes maken. Maar, zeg ik dan, moet de overheid niet juist vaker haar burgers confronteren met de verkeerde keuzes die ze maken, bijvoorbeeld in de relationele sfeer? Het had Tim ‘S Jongers veel ellende kunnen besparen.

’S Jongers jeugd in armoede

In een lang interview in De Volkskrant vertelde hij in 2021 over zijn jeugd in België. Hij bracht die jeugd door met zijn moeder na een vechtscheiding van zijn ouders, toen hij één jaar oud was. Zijn moeder had, zoals hij zei, “weinig sociaal en cultureel kapitaal”. Als kind kon hij pas naar school als er weer geld was om nieuwe schoenen te kopen. Zijn moeder kreeg een nieuwe vriend, waarmee ze drie kinderen kreeg. Hij bleek een alcoholist te zijn. Er kwam toch weer een scheiding.

Extreme armoede volgde. Ze woonden met zijn vijven in een huisje van 40 vierkante meter zonder douche, de wc was een gat in de tuin. Toch kwamen er steeds weer nieuwe vrienden voor de moeder van ‘S Jongers. Hij is daar niet helemaal duidelijk over in het interview met de krant, maar ik telde over een periode van 18 jaar vier verschillende partners voor zijn moeder. Die partners waren soms gewelddadig.

Via allerlei omwegen kwam ‘S Jongers toch op een universiteit terecht. Zijn masters deed hij in Nederland, waarna hij op zijn manier carrière maakte in de sociale en politieke sector. Dat hij kon slagen, begrijpt hij zelf niet. Soms waren er mensen die hem een duwtje in de rug konden geven.

Mijn jeugd in armoede

De straat waar ik geboren ben, zonder auto’s (rond 1955)

Aan zijn verhaal heb ik de laatste tijd vaak moeten denken. ’S Jongers is van 1981, ik ben van 1951. Wij woonden in de jaren 1950 in een bovenhuis in Utrecht met een wc en een badkamer met badkuip (geen douche). Toendertijd hadden nog veel huizen in Utrecht geen inpandige wc, maar was er een gat in de tuin. Wij waren dus bevoorrecht. Mijn vader was kleermaker en kennelijk een goede, want bij ons stond als teken van welvaart een motor voor de deur in een straat waar nog geen auto’s te bekennen waren. Toen overviel ons in 1956 het noodlot. Mijn vader kreeg longkanker en stierf aan het eind van het jaar, mijn moeder met vier kinderen (een oudere broer van 17 jaar, een zus van 11, een zus van 8 jaar, en ikzelf, 5 jaar) achterlatend. Er was geen pensioen, er was geen bijstand en er was geen weduwen- en wezenwet. Kortom, er was armoede.

Het is moeilijk te geloven, maar in 1956 was de Armenwet nog van kracht. Die Armenwet dateerde van 1854. Die wet hebben we te danken aan conservatieve christelijke politici die daarmee een eerder voorstel van de aartsvader van onze Grondwet, Johan Rudolph Thorbecke, buiten gebruik stelde. Thorbecke vond dat armenzorg een overheidstaak was en niet overgelaten moest worden aan willekeurig particulier initiatief. In 1851 diende hij een wetsvoorstel in om de armenzorg als overheidstaak te beschouwen. Hij kon dit voorstel echter niet tot wet verheffen, want zijn kabinet viel (zie hier). Zijn opvolger als kabinetsleider, Floris Adriaan van Hall, kwam daarop met de Armenwet, waarbij de armenzorg werd overgelaten aan het particulier initiatief, met name de kerken.

Een leven zonder bijstand

In 1956 was er dus geen uitkering voor ons. Mijn moeder, toen 49 jaar, had net als de moeder van ’S Jongers geen sociaal en cultureel kapitaal. Ze was een verlegen, enigszins schuwe vrouw, die alleen de lagere school had gevolgd en daarna tot haar huwelijk in allerlei baantjes terecht was gekomen. Hoe mijn moeder er toch in slaagde ons vanaf 1956 te voeden en te kleden, is voor mij een raadsel. Na de dood van mijn vader ging ze weer werken. Ze werkte vaak als schoonmaakster, vooral in pastorieën. Soms ging ik na school naar een pastorie waar mijn moeder aan het schoonmaken was. Vaker nog ging ik echter gewoon naar huis waar ik via het touwtje uit de deur naar binnen kon gaan.

Maar die schoonmaakbanen konden geen vetpot opleveren. Misschien was er daarnaast hulp van de kerk. In ieder geval konden wij, in tegenstelling tot ’S Jongers, wel altijd naar school. Wij gingen geregeld met onze moeder naar een huis in de wijk De Bemuurde Weerd in Utrecht waar wij gratis schoenen konden krijgen. Wie dat financierde, weet ik niet.

Waarom ik geen jeugdtrauma opliep

Er zijn dus aardig wat overeenkomsten tussen mijn start en die van ’S Jongers. We groeiden allebei op in een arm gezin, hij vanaf 1 jaar, ik vanaf 5 jaar. Er waren bij hem en bij mij vier kinderen om te voeden en te kleden. Financieel konden we ons weinig veroorloven. Een verschil tussen ’S Jongers en mij is dat ik als kind niet wist dat we arm waren. Je neemt het als kind zoals het komt. Alleen de lange zomervakanties waren minder aangenaam. We gingen natuurlijk nooit op vakantie. Dus na twee weken vakantie begon ik me te vervelen en begon ik weer naar school te verlangen.

Een ander verschil is dat wij al die tijd behoorlijk gehuisvest waren. Wij bleven wonen in het huis dat mijn ouders al voor de oorlog hadden betrokken. Ons ‘geluk’ was dat de kwaliteit van de buurt langzaam maar zeker achteruit ging, zodat we op ‘ons niveau’ konden blijven wonen.

Het belangrijkste verschil met ‘S Jongers was dat mijn moeder nooit hertrouwd is. Ze was er alleen voor ons en ze was niet op zoek naar een nieuwe relatie. Bovendien had ik het geluk dat mijn vader op zijn sterfbed mijn moeder had gezegd dat ik naar de fratersschool aan het Hieronymusplantsoen in Utrecht moest en niet naar de parochieschool.

De fratersschool in Utrecht.
Bron: vrijschoolutrecht.nl

Dat was een gouden advies, want de fraters beoordeelden de leerlingen op hun capaciteiten en waren voortdurend bezig met selecteren. Dat zal waarschijnlijk niet voor alle leerlingen prettig geweest zijn, maar voor mij betekende het dat ik geselecteerd werd om naar de HBS/Gymnasium te gaan. Het zou geen glanzende middelbare-schoolcarrière worden. Ieder jaar ging het slechter, tot ik in de derde klas bijna van school werd gestuurd. Op een of andere manier kwam ik daar toch, zij het met moeite, weer bovenop. Maar ik mocht van de school alleen nog maar de HBS-A kiezen. Dat betekende dat ik zou worden opgeleid tot kantoorklerk. Maar ook dat doemscenario wist ik te vermijden en ik kwam uiteindelijk op de universiteit terecht. In 1990 werd ik hoogleraar.

Waarom ’S Jongers wel een jeugdtrauma opliep

Waarom is er zo’n verschil in ervaring tussen ’S Jongers en mij? Laten we hem nog even citeren.

Als je met 10-0 achterstand begint, is hogerop komen in de maatschappij geen klim op een ladder, dat is bullshit. Het is een tunnel, waarin je gewoon moet blijven kruipen, zonder dat je weet waar je heen gaat.

Tim ‘S Jongers

Ik stond ook met 10 – 0 achter, maar heb nooit het idee gehad dat ik door een tunnel aan het kruipen was. Het was ook niet zo dat ik dacht dat ik een maatschappelijke ladder aan het beklimmen was. Dingen gebeurden gewoon. Als kind uit een ‘laag’ milieu, word je niet geleerd naar de toekomst te kijken. Er wordt geen pad voor je uitgezet.

Er kunnen dus twee redenen zijn waarom ’S Jongers een jeugdtrauma opliep en ik niet. Het zou de huisvesting kunnen zijn, maar ik zou toch vooral de rol van de moeder benadrukken. Mijn moeder was er voor de kinderen. De moeder van ’S Jongers wilde een relatie. Zij behoorde kennelijk tot de vrouwen die het talent hebben om vaak tegen de verkeerde man aan te lopen. Toch kwamen er nog drie kinderen bij in het gezin van ’S Jongers. Het was voor ‘S Jongers’ moeder kennelijk moeilijk die allemaal op te voeden. Zoals hij in het interview met de krant beschreef, moest hij namelijk vanaf zijn achtste jaar voor zijn zusje zorgen.

Is de overheid verantwoordelijk voor alle slechte keuzes?

Wat had de overheid in het gezin ’S Jongers moeten doen? De overheid vindt iedereen verantwoordelijk voor zijn eigen daden, klaagde ’S Jongers. De mensen die om hulp vragen moeten zich maar aanpassen aan de wensen van de overheid, bijvoorbeeld betere keuzes maken. Maar stel eens dat de moeder van ’S Jongers hulp had gevraagd bij een overheidsinstantie. Had die instantie dan moeten accepteren dat zij de verkeerde keuzes maakte? Bijvoorbeeld, dat ze de opvoeding van een dochtertje aan ’S Jongers overliet?

Misschien was het wel beter geweest als de overheid had voorkomen dat de moeder van ‘S Jongers meerdere kinderen kreeg samen met een alcoholist. Dat kan door het opleggen van (eventueel tijdelijk) verplichte anticonceptie bij de moeder. In Nederland is dat mogelijk, maar alleen in zeer extreme gevallen. Zelfs dan klinkt er protest tegen zo’n maatregel (zie hier en hier). Deze mensen willen liever dat de overheid blijft dweilen met de kraan open, zodat de overheid pas kan of moet ingrijpen als het al te laat is.

Het is te simpel om, zoals ’S Jongers impliciet doet, de overheid op te laten draaien voor alle gebreken van haar burgers. Soms zullen burgers ook met hun foute keuzes moeten worden geconfronteerd. De moeder van ‘S Jongers had misschien hulp bij opvoeden moeten krijgen of relatietherapie. Of dit soort maatregelen werkt en of ‘S Jongers er als kind wat aan gehad zou hebben, weet je natuurlijk nooit zeker. Maar ik heb voorstellen voor zulke maatregelen nog niet uit de mond of pen van ’S Jongers horen komen. 


0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.