De Raad van State (RvS) heeft een uitermate negatief advies afgegeven over het door NSC en BBB voorgestelde pensioenreferendum. Dat referendum zou aan deelnemers bij pensioenfondsen toestemming vragen of zij hun opgebouwde pensioenrechten bij het nieuwe pensioenstelsel willen inbrengen. Dit overdragen van pensioenrechten naar het nieuwe stelsel (vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen, Wtp), is het zogenaamde invaren. Als een meerderheid niet zou willen invaren, blijven oude pensioenrechten in stand. Nieuwe premiebetalingen gaan echter wel onder de Wtp vallen.

Volgens de RvS is het voorstel van NSC en BBB onvoldoende doordacht. Daarnaast leidt het tot een verslechtering van het pensioenperspectief en brengt het de solidariteit in gevaar. Wie het advies van de RvS nauwkeurig leest, komt echter tot een heel andere conclusie. De RvS heeft zich sterk laten leiden door de reactie van De Nederlandsche Bank (DNB). DNB heeft er een groot belang bij dat het invaren doorgaat. Wat ontbreekt in het advies is een onafhankelijke beoordeling van de voors en tegens van invaren.

Voor het niet-invaren gaat de RvS uit van het meest zwarte scenario, maar bij wel-invaren schijnt volgens de RvS de zon volop. Dat blijkt vooral als de RvS het heeft over de gevolgen van de zogenaamde doorsneesystematiek in de Wtp. Aan die gevolgen gaan we hieronder veel aandacht besteden.

Wat was ook alweer het probleem?

Een probleem van het ‘oude’ pensioenstelsel (zie bijvoorbeeld hier en hier) is de dekkingsgraad van de pensioenfondsen. De dekkingsgraad geeft aan voor hoeveel procent het huidige vermogen de toekomstige pensioenverplichtingen dekken. Die verplichtingen zijn de pensioenuitkeringen die de fondsen aan alle deelnemers moeten uitbetalen, nu en in de toekomst. Als de waarde van die verplichtingen gelijk is aan het aanwezige pensioenvermogen is de dekkingsgraad 100 procent. Dan hebben de pensioenfondsen precies genoeg geld in kas om de pensioenen voor alle deelnemers te kunnen betalen. Het gaat hierbij niet alleen om de gepensioneerden, maar ook om de werkenden.

Volgens DNB hadden veel pensioenfondsen een te lage dekkingsgraad. Er was dus te weinig vermogen om alle pensioenen – nu en in de toekomst – te kunnen uitkeren. Om de waarde van de verplichtingen te kunnen uitrekenen hebben de pensioenfondsen een rente nodig, de zogenaamde rekenrente. Hier legden wij uit waarom je zo’n rekenrente nodig hebt. Hoe hoger die rekenrente, des te minder geld er nu in kas hoeft te zijn om toekomstige pensioenen te kunnen uitbetalen. Omgekeerd, bij een lage rekenrente zal het bedrag dat de pensioenfondsen in kas moeten hebben hoog zijn.

Klaas Knot: de rekenrente moet de dagkoers zijn

In Nederland is er lang gerekend met een rekenrente van vier procent. Dat was soms – bijvoorbeeld in de jaren 1980 – een relatief lage rekenrente, want de marktrente was toen veel hoger. Het was, sinds de marktrente richting nul is gegaan juist een relatief hoge rekenrente.

De directeur van DNB, Klaas Knot, wilde dat die rekenrente min of meer gelijk zou zijn aan de feitelijke marktrente. Dat was echter de afgelopen jaren een zeer lage rente. Het gevolg was dat de waarde van de verplichtingen ongeveer explodeerde. Dat de rekenrente in feite een soort dagkoers moet zijn is vastgelegd in het zogeheten financieel toetsingskader (ftk) dat in 2007 is ingevoerd. De pensioenfondsen hebben door die eis onrealistisch hoge vermogensbuffers moeten aanhouden. Want, hoewel het pensioenvermogen ook flink steeg, steeg het niet zo explosief als de verplichtingen. Gevolg: lage dekkingsgraad zodat er geen ruimte was om gepensioneerden voor de inflatie te compenseren. Omdat dit ftk grote negatieve consequenties bleek te hebben voor deelnemers is als reactie daarop de Wtp ingevoerd. Onze Kamerleden hadden er natuurlijk ook voor kunnen kiezen het ftk realistischer te maken of zelfs op te heffen.

De Wtp: alle risico’s naar de deelnemers

Laten we eerst nog even samenvatten wat er verandert met de Wtp. In het oude pensioenstelsel betaalden deelnemers aan de (verplichte) collectieve pensioenregelingen gedurende hun werkende leven pensioenpremies. Tegenover die premiebetaling stond de belofte van een gegarandeerd nominaal pensioen. Daarmee was het oude pensioenstelsel lange tijd – tot het ftk werd ingevoerd – een regeling die rust en zekerheid bracht.

Hoog risico; Bron: unsplash.com

Onder het nieuwe pensioenstelsel krijgen deelnemers bij pensionering eenvoudigweg hun afgedragen pensioenpremies terug plus het daarop gemaakte rendement. Dat betekent dat het pensioen relatief hoog kan zijn, namelijk als het rendement hoog is, maar het kan dus ook relatief laag zijn. ‘Pechgeneraties’ zouden misschien wel 10 procent lagere pensioenen kunnen krijgen. Onder het oude pensioenstelsel zou dat niet kunnen omdat er impliciet sprake was van solidariteit tussen generaties. Generaties met hoge rendementen op hun premies kregen daar geen hogere uitkeringen voor. Hogere rendementen konden worden opgespaard voor de generaties met lagere rendementen. Het is daarom curieus, om niet te zeggen misleidend, dat de RvS beweert dat bij het invaren de solidariteit tussen deelnemers in stand blijft. Een groot deel van deze solidariteit verdwijnt immers in de Wtp.

Invoering Wtp betekent pensioenverlies voor middelbaren….

Het is natuurlijk nog steeds mogelijk om het ftk zo niet af te schaffen dan toch in ieder geval te versoepelen. En eigenlijk moet het ook als deelnemers in het pensioenreferendum uitspreken dat ze niet willen invaren. Minstens zou er weer sprake moeten zijn van een vaste rekenrente. De RvS doet echter net alsof het ftk onvermijdelijk in stand moet blijven als er niet wordt ingevaren. Dat zou dan nog steeds betekenen dat de pensioenfondsen (te) hoge buffers moeten aanhouden. De RvS citeert met kennelijk genoegen dat DNB heeft uitgerekend dat bij niet-invaren de pensioenen van sommige deelnemers met 8 procent kunnen dalen.

Het gaat hier met name om de deelnemers van zo ongeveer tussen de 40 en 55 jaar. Deze deelnemers hebben in hun jonge jaren relatief te veel premie betaald. Dat komt door de zogenaamde doorsnee-systematiek die in het oude pensioenstelsel bestond. Iedere deelnemer bouwde dezelfde pensioenrechten op bij het betalen van de jaarlijkse pensioenpremie. De premies van jongeren kunnen echter langer belegd worden dan de premies van deelnemers van middelbare leeftijd. Omdat beide leeftijdsgroepen per jaar eenzelfde uitkeringsrecht opbouwen, krijgen jongeren dus feitelijk te weinig en middelbaren te veel.

… door afschaffing doorsneesystematiek

In het nieuwe pensioenstelsel kan die doorsneesystematiek echter niet meer gelden omdat iedere deelnemer zijn eigen pensioenpotje opbouwt. Dat betekent dat de huidige middelbaren bij de invoering van de Wtp in feite met een te laag vermogen beginnen. Zij kunnen dat lage vermogen niet meer compenseren zonder inkomensverlies. Dit komt omdat toen zij jong waren de doorsneesystematiek nog gold. Zij bouwden toen dus meer pensioen op dan zij kregen.

De groep van middelbaren moet dus bij het invaren gecompenseerd worden. Dat kan onder de Wtp, volgens de RvS. De Raad schrijft:

In het nieuwe stelsel gelden andere vereisten voor het minimaal vereiste eigen vermogen dat pensioenfondsen bij wijze van buffer moeten aanhouden. Omdat de risico’s nadrukkelijker bij de deelnemers komen te liggen, hoeft een pensioenfonds in het nieuwe stelsel minder grote buffers aan te houden. Als de bestaande pensioenaanspraken en -rechten worden ingevaren, vallen de huidige buffers vrij. Die kunnen vervolgens worden gebruikt voor het vullen van de solidariteitsreserve en voor compensatie van deelnemers voor het afschaffen van de doorsneesystematiek. Bij niet-invaren vallen de buffers niet vrij, maar blijven deze achter in de afgescheiden, oude pensioenregeling.  

Uit: raadvanstate.nl

Ook onder Wtp kunnen er pensioenverliezen zijn (zie ABP)

Hier kun je twee dingen over zeggen. Ten eerste hoeven er onder de Wtp inderdaad minder buffers aangehouden te worden. Vrijkomend vermogen kan dan gebruikt worden om de middelbaren te compenseren. Dat wil echter niet zeggen dat dan geen enkele deelnemer pensioeninkomen zal verliezen. Dat hangt er maar vanaf hoe het totale pensioenvermogen in een fonds over de deelnemers verdeeld wordt.

Gepensioneerden bij het ABP, bijvoorbeeld, zullen er na de laatste meldingen over hun te verwachten pensioenuitkering niet gerust op zijn. Ondanks dat de Wtp eraan komt en ondanks beloften dat prijscompensatie nu makkelijker wordt, kregen de gepensioneerden van het ABP dit jaar het bericht dat hun pensioen helaas weer niet aan de inflatie kon worden aangepast.

RvS (=DNB): bij niet-invaren is compensatie onmogelijk

Ten tweede de opmerking dat bij niet-invaren de buffers niet vrijvallen, is uiteraard geen wet van Meden en Perzen. De Kamer zou DNB duidelijk moeten maken dat in de afgescheiden oude pensioenregeling het niet langer gewenst is onzekerheid bij de deelnemers neer te leggen. Het verlangen naar zekerheid is immers de reden dat men niet wil invaren. De starre regels van het ftk moeten dus weg. Dat kan door weer een vaste rekenrente in te voeren.

Die rente zal geen 4 procent kunnen zijn waar pensioenfondsen vroeger mee rekenden. Het pensioenvermogen kan immers niet meer heel lang belegd worden. Aan de andere kant hoeft de rekenrente ook niet in de buurt van de 0 percent te liggen, omdat er juist door de relatief korte tijd minder onzekerheid is over de toekomst. Laten we zeggen dat de rekenrente ergens tussen de 2 en 3 percent kan zijn. Het lijkt me dat er dan wel buffers van het pensioenvermogen vrijkomen. Die  kunnen de pensioenfondsen dan gebruiken om de middelbaren te compenseren voor het verlies aan pensioeninkomen. Dat verlies is – zie boven – veroorzaakt door het afschaffen van de doorsneesystematiek in de Wtp.

Raad van State was partijdig  

De kranten namen tamelijk kritiekloos de kritiek van de RvS op het voorstel voor een referendum over. Koppen als “Raad van State kraakt pensioenplan NSC en BBB”, of: “Raad van State komt met vernietigend oordeel over pensioenplan NSC en BBB” spreken boekdelen. Erg zorgvuldig zullen de journalisten het advies waarschijnlijk niet gelezen hebben. Of ze hebben het selectief gelezen. In ieder geval is de Raad van State in zijn advies selectief over het referendum. Dat komt vooral omdat de Raad van State zich niet onafhankelijk heeft opgesteld, maar vooral aan de hand van De Nederlandsche Bank blijkt te lopen. Het advies is dus partijdig en kan om die reden niet serieus genomen worden.


0 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.