Volgens de actiegroep WOinActie  moet het universitair personeel zo veel tijd aan onderwijstaken besteden dat het onderzoek alleen nog maar in de avonduren gedaan kan worden. Vooral voor jonge academici is dat fnuikend voor hun carrière omdat die bepaald wordt door hun onderzoekresultaten en niet door wat ze voor de klas presteren. Slaapgebrek, stress, relatieproblemen, enz., zijn het gevolg. WOinActie heeft uitgerekend dat er 1,1 miljard euro extra nodig is om dit probleem op te lossen. Lees hieronder hoe het goedkoper kan: zet de gepensioneerde hoogleraar in bij het onderwijs om de jongere onderzoekers een betere kans te geven een academisch carrière op te bouwen. Dan moeten wel bestuurders meewerken.

Wat is het probleem?

Bron: unsplash.com (National Cancer Institute)

Universitaire academici krijgen een reputatie door goed, bij voorkeur baanbrekend, onderzoek op te leveren. Onderzoek doen is een tijdrovende bezigheid, en levert zelden spectaculaire resultaten op. Je moet èn goed zijn èn geluk hebben èn tijd genoeg hebben voor je onderzoek om tot iets spectaculairs te komen. ‘Tijd genoeg hebben’ blijkt dus voor velen een probleem. Omdat het geven van onderwijs zo veel, en volgens WOinActie steeds meer tijd kost, wordt de onderzoektijd een restpost die kleiner en kleiner wordt. Om het erger te maken moeten onderzoekers vaak hun onderzoektijd dan ook nog zelf ‘verdienen’ door een subsidie los te weken van de NWO, waar de Nederlandse overheid een deel van het onderzoekgeld heeft ondergebracht. Als onderzoeker moet je dan bereid zijn een tijd vretend aanvraagcircuit in te duiken. In dat circuit is de kans op succes klein en ook niet noodzakelijk gerelateerd aan de kwaliteit van het onderzoekvoorstel en de kwaliteit van de onderzoekers.

Ik heb als gepensioneerd hoogleraar te doen met de jonge academici, want het is duidelijk dat je als ambitieuze onderzoeker je relatie en je sociale leven op het spel zet als je verder wil gaan in de wetenschap. De jonge onderzoekers moeten, als ze na vier jaar een goed proefschrift in hun vakgebied hebben afgeleverd, een nomadenbestaan accepteren waarbij ze een aantal jaren in binnen- en buitenland van universiteit naar universiteit trekken met tijdelijke aanstellingen op zak. In die tijd worden ze geacht, tussen alle noodgedwongen verhuizingen in, naam te maken als onderzoeker, zodat ze later misschien (misschien!) ergens in de buurt van hun geliefden een vaste aanstelling kunnen verwerven. Die kans is klein, want de concurrentie is moordend.

Het probleem is groter bij de exacte wetenschappen

Dit beeld van rondtrekkende onderzoekers zonder vaste aanstelling geldt overigens vooral in de exacte wetenschappen. Tenminste, bij de economische wetenschappen in Nederland krijgen jonge onderzoekers eerder een vaste aanstelling, worden ze bij het begin van hun carrière meer voor onderwijstaken vrijgesteld en zijn de academische eisen voor een vaste aanstelling minder ‘moordend’ dan bij de exacte wetenschappen. Dit is ook te verklaren: bij de exacte wetenschappen zijn minder studenten – en die brengen de faculteit geld op – en moeten er dure onderzoekapparaten aangeschaft worden.

In de economie zijn heel veel studenten en kost de onderzoekapparatuur, in vergelijking met de exacte wetenschappen, vrijwel niets. Er is dus meer geld over voor personeel. Academisch personeel bij de economische wetenschappen is er in alle soorten en maten: docenten die alleen onderwijs geven of onderwijs geven combineren met een beetje onderzoek doen, hoofddocenten, die hun tijd over onderwijs en onderzoek kunnen verdelen, hoogleraren eerste klas en tweede klas, waarbij een hoogleraar tweede klas het wat rustiger aan mag doen dan een hoogleraar eerste klas.  

Er is geen ‘middenkader’ bij de exacte wetenschappen

Bron: youtube.com
(Universiteit van Groningen)

Kijk nu eens naar de foto hiernaast van Ben Feringa, hoogleraar scheikunde in Groningen en winnaar van de Nobelprijs in 2016. Feringa benadrukte toen bekend werd dat hij de Nobelprijs had gewonnen, dat hij veel dank verschuldigd is aan zijn medewerkers. Op de foto zien we die medewerkers: alleen maar zeer jonge mensen, een aantal van hen is waarschijnlijk bezig een proefschrift te schrijven, anderen behoren tot de rondtrekkende nomaden met een tijdelijke aanstelling die hopen op een doorbraak in hun onderzoek.

Wat ontbreekt op de foto is wat we met een ouderwetse term het ‘middenkader’ zouden noemen. Dat zijn de onderzoekers, die niet direct Nobelprijswaardig zijn, maar wellicht wel tot degelijk onderzoek in staat. Bij de economische wetenschappen is er wel een middenkader, maar bij de exacte wetenschappen lijkt dat helemaal weggesneden: er zijn geen middle-of-the-road onderzoekers. Wat dat betekent voor de medewerkers op de foto die Feringa omringen is duidelijk. Van de twaalf academische hopefuls rondom Feringa, zullen misschien één of twee ooit een vaste aanstelling op een universiteit weten te bemachtigen. De andere tien of elf moeten hun onderzoekambities op een gegeven moment opgeven.

Oplossing: schakel oude hoogleraren in bij het onderwijs    

Er moeten meer mensen aangenomen worden om de onderwijstaken beter te verdelen; jonge onderzoekers krijgen dan meer tijd voor hun onderzoek. WOinActie heeft berekend dat daar meer dan een miljard euro voor nodig is. Volgens mij is er een goedkopere methode om jonge onderzoekers uit de wind te houden. Huur gepensioneerde hoogleraren, die hun vak bijhouden, in om deeltijds en tegen een bescheiden vergoeding weer onderwijs in hun vakgebied te geven. Zij hebben ruim veertig jaar in hun vakgebied gewerkt en hebben in die tijd een breed overzicht over hun vak opgebouwd. Jonge onderzoekers werken nog aan dat overzicht, maar moeten toch tegenover studenten, soms niet veel jonger dan zijzelf, pretenderen dat zij al boven de stof staan. Geef ze eerst de kans goed in hun vak te worden, alvorens ze voor de klas te zetten.

Bron: commons.wikimedia.org
(professor Toni Morisson)

De gepensioneerde hoogleraar hoeft niet het volle pond betaald te worden voor zijn onderwijstaken, en onderzoek moet hij/zij sowieso in eigen tijd doen (de Spinozapremie– en Nobelprijswinnaars mogelijk uitgezonderd, zie zo dadelijk). Hij of zij heeft Aow en een meer dan goed aanvullend pensioen. Laten we zeggen dat de gepensioneerde hoogleraar voor twee dagen per week onderwijs op zijn hoogst voor een dag betaald hoeft te worden. Voor minder mag ook. Hij (of zij, maar de oude generatie hoogleraren bevat weinig vrouwen; Dymph van den Boom was een uitzondering) moet er natuurlijk wel voor voelen om de nieuwe generatie studenten van zijn wijsheid te laten profiteren. Het is in ieder geval wel de manier om de band met de faculteit te behouden en onderdeel te blijven van de academische gemeenschap. 

Bestuurders willen geen oude hoogleraren zonder Nobelprijs

Dat was vier jaar geleden het voorstel dat ik aan mijn College van Bestuur (CvB) deed, toen ik zelf de pensioenleeftijd begon te naderen. Ik wilde nog wel twee dagen per week les geven voor de helft van de standaardbeloning voor die taak en ik wilde het ook voor minder doen. Het kwam mijn vakgroep toen goed uit dat ik nog onderwijs wilde geven. Er bleek namelijk een tekort van bijna een miljoen euro te zijn en ontslagen dreigden. Veel jongere onderzoekers uit de vakgroep gingen daar niet op wachten, zij zochten hun heil elders. De overgebleven onderzoekers die niet wilden of konden verkassen, zagen daardoor hun onderwijstaken verdubbelen. Extra onderwijscapaciteit tegen beperkte kosten zou dus goed uitkomen.

De reactie van mijn CvB was tekenend voor de houding van bestuurders tegenover oudere academici. Bestuurders willen wel oude hoogleraren in dienst houden met wie ze de show kunnen stelen. De Nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft, bijvoorbeeld, is in Utrecht universiteitshoogleraar. Dat is een vrijgestelde positie voor gepensioneerde hoogleraren met bijzondere verdiensten. (Peter Nijkamp is ook universiteitshoogleraar geweest.) Zij kunnen hun onderzoek blijven doen zonder enige andere verplichting voor bestuurswerk of onderwijs. Natuurlijk laat je zo iemand na zijn pensioen doorgaan met onderzoek en stel je daar geld voor beschikbaar. De onderzoekproductiviteit van de meeste gepensioneerde hoogleraren is echter zo gedaald dat het geldverspilling zou zijn voor hen nog onderzoektijd te financieren. Bovendien zou dat ten koste gaan van het onderzoekgeld voor jongere onderzoekers.

Niet productieve hoogleraren kunnen toch nuttig zijn

Onderwijs geven kunnen de meeste oudere hoogleraren echter wel en door hun ervaring en wijsheid kunnen zij een meerwaarde voor studenten opleveren. Bovendien, omdat ze onderwijs geven niet langer als hinderlijk ervaren – ze worden immers niet meer afgerekend op hun onderzoekprestaties – zullen zij ook meer tijd willen besteden aan het helpen van studenten bij het doorgronden van hun vakgebied. Minstens zo belangrijk is dat als de universiteit onderwijstijd voor de oudere hoogleraar financiert, jonge onderzoekers juist meer tijd aan hun onderzoek kunnen besteden.

Mijn CvB reageerde echter dat als ik een deeltijdse aanstelling zou krijgen, ik daarmee jongeren in de weg zou zitten. Het was een mantra waar bestuurders wel vaker mee komen. Bij het uitspreken van die mantra sloot mijn CvB er de ogen voor dat in mijn vakgroep de jongere onderzoekers massaal de vakgroep aan het verlaten waren en dat deze uittocht alleen gestopt kon worden door de onderwijslast voor de overblijvers te verminderen. Dat is ook tekenend voor de houding van universitaire bestuurders: feiten die niet in hun verdienmodel passen, worden eenvoudigweg ontkend. 

Win-win  

Toch is het een goede methode om jonge onderzoekers van onderwijstaken te ontlasten door het inschakelen van gepensioneerde hoogleraren, die hun kennis aan de volgende generatie studenten willen doorgeven tegen een beperkte vergoeding. Deze methode is ook nog eens een voorbeeld van het scheppen van ‘overbruggingsbanen’ voor gepensioneerden waar de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving onlangs voor pleitte. De gepensioneerde hoogleraar behoudt zijn professionele identiteit, zet de volgende generatie van jonge onderzoekers uit de wind en laat ook nog eens studenten profiteren van zijn/haar gedurende vele jaren vergaarde wijsheid. Iedereen wint. Alleen bestuurders van universiteiten moeten dat nog inzien.