
De traditie in Nederland om het CPB een doorrekening van programma’s van politieke partijen te laten maken, wordt in rap tempo minder populair, zoals De Volkskrant meldde. Het CPB berekent sinds midden jaren 1980 met behulp van een model wat de effecten over een aantal jaren zijn van de beleidsvoorstellen van (bijna) alle politieke programma’s. Die effecten kunnen betrekking hebben op de economische groei, de werkgelegenheid, de overheidsfinanciën, de inflatie, enzovoorts.
Kiezers. zo is het idee, kunnen met die doorrekening onderbouwd de voorstellen van de politieke partijen met elkaar vergelijken en daar, desgewenst, hun stem op baseren.
Verkiezingsprogramma’s moeten op CPB-model lijken
In het model dat het CPB gebruikt voor de doorrekening zitten allerlei veronderstellingen over het gedrag van huishoudens en bedrijven verborgen. Of de veronderstelde gedragsreacties ‘waar’ zijn, is niet bij voorbaat duidelijk. Zo ging het CPB er lang vanuit dat belastingverlaging tot loonmatiging zou leiden. Loonmatiging gaf dan weer een hogere economische groei en daarmee ook weer een toename van de belastingopbrengsten. Lastenverlichting verdiende zichzelf zo weer terug. Voor politieke partijen was het daarom interessant om belastingverlichting in hun verkiezingsprogramma op te nemen. Dat leverde goede rapportcijfers van het CPB op en kiezers werden natuurlijk ook blij van het vooruitzicht op lagere belastingen. Menigeen betwijfelde overigens of loonmatiging echt zo goed was voor ons land, zie hier.
Er was bij de partijen altijd wel iemand die wist welke maatregelen het ‘goed deden’ in de doorrekening met het CPB-model. En omdat iedere partij graag een mooi rapportcijfer van het CPB wilde krijgen, werden juist die maatregelen voorgesteld die volgens het CPB-model tot gunstige effecten zouden leiden. Verkiezingsprogramma’s, met andere woorden, werden afgestemd op het model dat het CPB gebruikte bij de doorrekening van de programma’s.
25 jaar geleden waren de CPB-modellen nog heilig
Vijfentwintig jaar geleden wond ik me al op over de invloed van het CPB op de verkiezingsprogramma’s middels dit stuk in de NRC. De lijsttrekkers van de partijen geloofden toen echter rotsvast in de CPB-modellen. Geen van hen stelde het model dat gebruikt werd bij de doorrekening aan de orde. Terwijl de gebruikte modellen misschien eerder de ‘smaak’ van het CPB weergaven dan dat ze een adequate beschrijving van de werkelijkheid gaven. Economische modellen kunnen de werkelijkheid ook maar beperkt beschrijven. Mensen en bedrijven zijn namelijk geen automaten die altijd op dezelfde manier reageren.
In een eerdere post schreef ik al dat het onmogelijk is te voorspellen wat de gevolgen zullen zijn van beleidsmaatregelen. Op de korte termijn kun je misschien nog wel iets zeggen over effecten. Voor de langere termijn echter geldt dat er alweer zoveel veranderd is in de economie – en bij mensen en bedrijven – dat het ridicuul is te denken dat je dat nu al kunt weten. Economie is niet de wetenschap van voorspellingen, maar een wetenschap die laat zien dat als je voor beleid A kiest, je nog maar in beperkte mate ook voor beleid B kunt kiezen.
Kiezer kan nu zelf verkiezingsprogramma’s doorrekenen

Maar het CPB leert zelf ook. Misschien komt dat wel omdat degene die waakte over de doorrekeningen eens student bij mij was. Diederik Dicou, sectorhoofd bij het CPB, zegt hier dat “de economie inherent onvoorspelbaar is”.
Dat weerhoudt het CPB er niet van toch maar weer verkiezingsprogramma’s te gaan doorrekenen. Het verschil met vroegere exercities is echter dat iedereen nu zijn eigen doorrekening kan maken. Het CPB heeft namelijk een rekentool op het net gezet waarmee men zijn eigen gewenste beleidsmaatregelen kan doorrekenen. Als je een beleidsmaatregel hebt ingevoerd, krijg je zelfs een rapportje waarin de belangrijkste effecten worden weergegeven. Er zijn wel een paar forse beperkingen. Zo kun je weliswaar de inkomstenbelasting veranderen, maar bijvoorbeeld niet de tarieven in de belastingschijven. En je kunt de uitkeringen verhogen of verlagen, maar geen verschil maken tussen minimumuitkeringen en bovenminimale uitkeringen.
Het CPB geeft de gebruiker nog een forse waarschuwing mee. “Elk model is in opzet een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Modeluitkomsten moeten daarom altijd kritisch beschouwd worden. Bijsturingen op basis van inzichten van experts en uitkomsten van andere modellen zijn vast onderdeel van elk ramings- en doorrekenproces. Die bijsturingen
ontbreken in deze tool.” Waarvan akte.
Mijn varianten: lastenverlichting en armoedebestrijding
Met het zogeheten Saffier3.0 model kan de geïnteresseerde lezer zijn eigen varianten doorrekenen. Ik doe twee varianten. Eerst kijk ik of het oude ‘paarse cadeau’ van lastenverlichting dat rond de eeuwwisseling aan de kiezer werd gepresenteerd, nog steeds door het CPB wordt beloond met hoge rapportcijfers.
Dan kijk ik of een aanbeveling van de commissie Sociaal Minimum om armoede uit Nederland te verbannen ook tot positieve economische resultaten leidt. Die aanbeveling was om de minimumuitkeringen zo te verhogen dat alle huishoudens in Nederland op een minimaal aanvaardbaar welvaartsniveau uitkomen. De commissie Sociaal Minimum suggereerde om alleen de minimumuitkeringen te verhogen, met uitzondering van de AOW. In de webtool moeten echter alle uitkeringen in dezelfde mate worden verhoogd. Dat is jammer omdat daardoor de maatregel enigszins ongericht wordt.
Lastenverlichting lijkt nog steeds te lonen bij het CPB …
We verlagen de loon- en inkomstenbelasting permanent met 1%-punt. Dat betekent dat als de opbrengst van die belasting 30 procent van het bbp (nationaal inkomen) zou zijn, de tarieven zo veranderd worden dat in eerste instantie de opbrengst 29 procent wordt. Dat geldt “in eerste instantie”, omdat er daarna allerlei reacties in het model plaatsvinden die weer doorwerken in de belastingopbrengst. In de onderstaande twee figuren zien we een aantal belangrijke resultaten die het gevolg zijn van de lagere belastingtarieven.

In de linkerfiguur zien we dat lagere belastingtarieven goed zijn voor de economische groei. De reden daarvoor is dat het hogere beschikbare inkomen ten eerste de consumptie opdrijft. Ten tweede zullen vakbonden minder reden hebben hogere looneisen te stellen. De loonkosten dalen dus, waardoor bedrijven meer geneigd zijn te investeren. Er zijn dus positieve effecten op het ondernemingsklimaat. De vraag naar arbeid neemt toe en, als gevolg daarvan, neemt de werkloosheid af.
… maar lastenverlichting kent nu ook negatieve gevolgen
Zo bezien lijkt lastenverlichting net als 25 jaar geleden bij de hoogtijdagen van ‘paars’ nog steeds te lonen. Dat is echter maar deels waar. We zien dat het negatieve effect op het primaire saldo van de overheid – dat zijn de inkomsten minus de uitgaven – de eerste jaren daalt. Het saldo daalt echter niet naar nul. Er resulteert op langere termijn een negatief effect van –0,6%-punt.
Met andere woorden, het positieve effect van de toegenomen economische groei betekent niet dat op den duur de belastingopbrengst als percentage van het bbp weer op het oude niveau aankomt. Het financieringstekort van de overheid zal permanent hoger zijn. De overheidsschuld neemt daardoor toe. Die toenemende schuld heeft in het model kennelijk geen negatieve effecten. Iedereen – waaronder natuurlijk ook het CPB – begrijpt echter dat een continu toenemende schuld niet te handhaven is. Op een gegeven moment is de schuld niet meer te financieren en gaat de overheid failliet.
Kortom, ongedekte lastenverlichting waarmee 25 jaar geleden paars nog verkiezingen kon winnen, zou nu niet meer de zegen van het CPB krijgen. Dat is vooruitgang.
Armoedebestrijding door verhoging van de uitkeringen…
De armoede is groot aldus de commissie Sociaal Minimum (SM), we schreven daar eerder over. Het CPB voegde daar in de concept MEV 2024 aan toe dat de armoede in Nederland ook nog eens zou toenemen. Om armoede te laten verdwijnen adviseerde de commissie SM, onder meer, een verhoging van de minimumuitkeringen. Helaas kan, als gezegd, in de webtool geen onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten uitkeringen. Als je de minimumuitkeringen wilt verhogen, zul je alle andere uitkeringen ook moeten verhogen.
Dat doen we dan, maar wel met de toevoeging dat we de verhoging van de uitkeringen proberen te dekken. Het blijkt dat als we de uitkeringen met 1,0%-punt verhogen, een verhoging van de opbrengst loon- en inkomstenbelasting met 0,8%-punt nodig is. In dat geval zal in eerste instantie de uitgaven (uitkeringen) evenveel stijgen als de inkomsten (loon- en inkomstenbelasting).

… is een ‘dure’ exercitie
De figuren geven de resultaten van deze exercitie weer. Een belangrijk gevolg is dat hogere belastingen gecompenseerd worden door hogere lonen. De hogere loonkosten (linkerfiguur) leiden nu tot minder investeringen door bedrijven en, ondanks een beperkte toename van de consumptie, tot een afname van de werkgelegenheid en dus toename van de werkloosheid. Het effect op het bbp (linkerfiguur) is aanvankelijk neutraal, maar wordt al gauw sterk negatief.
Ook interessant is het effect voor de overheid. Hoewel aanvankelijk het primaire saldo van de overheid licht stijgt, wordt na drie jaar het effect negatief. Toenemende werkloosheid waardoor de uitgaven aan uitkeringen nog verder stijgen weegt zwaarder dan de toenemende ontvangsten aan loon- en inkomstenbelasting. Het gevolg is dat de overheidsschuld, na een aanvankelijke daling vanaf jaar 5 sterk gaat stijgen.
Omtzigt en Van der Plas rekenen bestaanszekerheid niet door
Kortom, als je armoede Nederland uit wilt hebben en je wilt dat ‘budgettair neutraal’ doen, dan overheersen al heel snel de negatieve economische effecten. Maar misschien doe ik wel de verkeerde beleidsexercitie. Zou het CPB een beter plan hebben om de door het bureau zelf berekende armoede te bestrijden?
Maar, hoe dan ook, Pieter Omtzigt en Caroline van der Plas mogen blij zijn dat er geen doorrekening van hun verkiezingsprogramma’s door het CPB komt, met name wat het onderwerp bestaanszekerheid betreft. Zij zouden hiervoor, zonder twijfel een dikke onvoldoende voor de economische gevolgen hebben gekregen.
0 reacties