Sinds 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg. Daarvoor lag de uitvoering bij het Rijk en de provincies. Een motief voor deze decentralisatie was dat gemeenten beter jeugdigen uit het medisch circuit konden houden. Volgens de toenmalige bewindsman Ronald Plasterk was het gemeentelijk niveau de bestuurslaag die het best in staat is bij mensen thuis te komen, mensen in de ogen te kijken. Ofte wel, gemeenten kunnen de problemen van kinderen achter de huisdeur oplossen in plaats van in de dure psychiatrische praktijken.
Forse kostenstijging van de jeugdzorg
Zoals ik eerder schreef, kon je echter al van verre zien aankomen dat de jeugdzorg door deze decentralisatie alleen maar duurder zou worden. Al was het alleen al omdat ook huisartsen mochten doorverwijzen naar jeugdzorg, op kosten van de gemeente. En inderdaad zijn de kosten van de jeugdzorg de afgelopen jaren flink gestegen. Die kosten waren in 2015 nog 4 miljard euro, maar in 2022 bedroegen die al 6,5 miljard euro. Dus, een stijging van de kosten met 62½ procent.
Dat gegeven over die kosten vond ik trouwens in een rapport van de Jeugdautoriteit (JA). De JA is in 2020 door het Rijk ingesteld. De taak van de JA is in haar eigen bewoordingen “om onafhankelijk en onpartijdig bij te dragen aan de continuïteit van jeugdzorg.” Dat doet ze, onder meer, door het uitgeven van een rapport getiteld ‘De stand van de jeugdzorg’. Het laatste rapport (vanaf nu: JA-rapport) kwam op 8 oktober jl. uit. De forse kostenstijging ziet de JA als één van de grote bedreigingen voor de continuïteit van de jeugdzorg.
Samenwerking als het ei van Columbus?
De vraag die wij natuurlijk direct stellen is of dit rapport bijdraagt aan de continuïteit van de jeugdzorg. Zijn er oplossingen voor de problemen? De toon van de oplossingen wordt al op blz. 5 van het rapport gezet. Ik citeer:
Het is van belang dat de partijen in de sector niet wachten op wet- en regelgeving – of op elkaar – om in beweging te komen maar nu gezamenlijk de schouders eronder zetten om de continuïteit en beschikbaarheid van de jeugdzorg te waarborgen. Gevestigde belangen kunnen een obstakel voor verbeteringen vormen en aanbieders, gemeenten, regio’s en het Rijk staan nog te vaak tegenover elkaar, gevangen in hun eigen gelijk. (…) Dit terwijl de ervaring leert dat succesvol jeugdzorgbeleid afhankelijk is van samenwerking en een gedeelde en consistente visie tussen aanbieders, gemeenten en regio’s en tussen gemeenten onderling.
Bron: JA-rapport, blz. 5
Samenwerking zonder hiërarchie ‘werkt’ niet
Samenwerking is niet het ei van Columbus voor de jeugdzorg. Ik heb dat al eerder in diverse posts opgeschreven. Zo schreef ik over behandelaren die niet willen meewerken aan het definiëren van wat lichte zorg is. Dat zat zo. De NZa claimde een zorgprestatiemodel ontwikkeld te hebben waarmee ze zware zorg van minder zware zorg zou kunnen onderscheiden. Maar om dat model te ‘vullen’ waren gegevens van behandelingen nodig. Therapeuten hebben die gegevens en zouden die aan de NZa moeten afstaan. Dan zou de NZa met deze gegevens kunnen vaststellen wat lichte en wat zware zorg is.
Maar, zoals ik schreef, er was een probleem. Behandelaren wilden de gegevens onder zich houden. Samen met cliënten verenigden zij zich in een actiegroep die zij niet Eigen Belang Eerst, maar tamelijk cynisch Vertrouwen in de GGZ noemden. Met die actiegroep gingen zij naar de rechter om de verplichting die gegevens te leveren aan te vechten. Die rechtszaak verloren ze overigens in eerste instantie, zoals de NZa zelf meldde.
Wat wij van deze case leren is dat als samenwerking betekent dat er geen enkele hiërarchie meer is, er niets tot stand komt. De behandelaren in het boven beschreven voorbeeld weigerden samen te werken met de NZa om tot betere tarieven voor zware en lichte zorg te komen. Als de NZa niet de wettelijke mogelijkheid had gehad om behandelaren een verplichting op te leggen, zou er helemaal niets kunnen veranderen aan de tariefstelling.
Samenwerking leidt tot uitstel van oplossingen
Het is dus echt een misverstand om samenwerking als de oplossing van alle problemen in de jeugdzorg te zien. Een ander voorbeeld. Gemeenten verwijzen jongeren met problemen door naar aanbieders van jeugdhulp. De opdracht voor de aanbieders is deze jongeren een effectieve behandeling te geven. Soms vermelden dan de contracten tussen gemeenten en aanbieders dat men gezamenlijk verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de aangeboden behandeling. Er staat dan misschien nog wel bij dat die samenwerking vanuit ieders eigen rol gebeurt.
Maar wat, als een gemeente de kwaliteit van de uitvoering van de hulp door een aanbieder niet voldoende vindt? Dan kan ze moeilijk een aanwijzing aan de aanbieder geven. Het contract ging er immers vanuit dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid bestaat. Dus, als er fouten gemaakt worden, maakt men die ook samen. In de praktijk betekent dat dat bij gebleken tekortkomingen nieuwe onderhandelingen tussen de gemeente en de aanbieder noodzakelijk zijn. Het kan dan lang duren voor er is vastgesteld wie of wat voor die tekortkomingen moet opdraaien.
Hoge inkomens als grootverbruikers jeugdzorg …
En dan nog zoiets. Op blz. 23 van het JA-rapport beschrijft de JA de mental-health paradox. Dat geeft aan dat er enerzijds te veel zorg is voor personen die het eigenlijk niet nodig hebben en anderzijds te weinig zorg voor personen die het wel nodig hebben. Het JA-rapport vervolgt dan:
Er zijn aanwijzingen dat hier in de jeugdzorg ook sprake van zou kunnen zijn: van met name ambulante jeugdhulp – verantwoordelijk voor het grootste deel van de toename van het gebruik de afgelopen jaren – wordt bijvoorbeeld steeds meer gebruik gemaakt door gezinnen met hogere inkomens
Bron: JA-rapport, blz. 23
Dit is geconstateerd in een onderzoek van het onderzoekbureau AEF en later ook op diverse plekken bevestigd. De journalist Piet-Hein Peters, bijvoorbeeld, vond hetzelfde aan de hand van data van de gemeente Utrecht. Het beroep op specialistische jeugdhulpverlening bleek relatief hoog te zijn in wijken die sociaaleconomisch relatief sterk zijn. Je kunt daar misschien op reageren door aan te kondigen dat je de jeugdhulp beter toegankelijk wil maken voor de gezinnen met de lagere inkomens. Dat was de reactie van de wethouder Jeugdzorg van Amsterdam, Marjolein Moorman, in De Volkskrant van 12 april 2023. Daar maak je de jeugdzorg echter alleen maar duurder mee. Wat je zou willen is dat de gezinnen met de hogere inkomens een stapje terugdoen bij het beroep op de jeugdzorg. Ook de JA wil dat en schrijft het enigszins versluierd al in het begin van het rapport op:
Hoewel de jeugdzorgsector zelf verantwoordelijk is om de problemen het hoofd te bieden, moet geconstateerd worden dat ook op de samenleving een verantwoordelijkheid rust: de verantwoordelijkheid om het ongebreidelde gebruik van de jeugdzorg een halt toe te roepen. (…) Daartoe is het noodzakelijk dat jeugdigen die zorg minder hard nodig hebben of op een andere manier geholpen kunnen worden, er minder gebruik van gaan maken zodat het totale beroep op de sector daalt.
Bron: JA-rapport, blz. 6
… nemen hun verantwoordelijkheid niet
Gaan we dit meemaken? Nou, ik denk het niet. Een indicatie daarvoor komt uit de invoering van een abonnementstarief voor huishoudelijke hulp in de Wmo. Ik schreef daar eerder over. Dit gebeurde in 2019. Voor 2019 moesten diegenen die recht hadden op huishoudelijke hulp via de Wmo een eigen bijdrage betalen die afhankelijk was van het inkomen. Vanaf 2019 was die eigen bijdrage voor iedereen gelijk, namelijk zo’n 20 euro per maand. Het gevolg was dat het aantal mensen met een inkomen hoger dan 100 duizend euro dat op kosten van de gemeente huishoudelijke hulp ontving meer dan verdrievoudigde.
Kortom, de verantwoordelijkheid die op hoge inkomens rust om “het ongebreidelde gebruik van de jeugdzorg een halt toe te roepen” gaan zij, gezien de ervaring met de Wmo, niet waarmaken. Daarvoor zijn ‘harde’ maatregelen nodig. Je kunt denken aan hoge eigen bijdragen bij de jeugdzorg, of, nog eenvoudiger om de jeugdzorg alleen toegankelijk te maken voor de ‘écht’ zware gevallen en niet meer voor de ‘lichte’ gevallen. Maar daarvoor hebben we dan wel weer de medewerking van de behandelaren nodig en die geven dat niet, zie boven.
Naïef mensbeeld bij de JA en dus 0 – 0
We zijn pas bij bladzijde 6 van het rapport van de JA. Nu al kunnen we concluderen dat de JA wel een erg naïef mensbeeld erop nahoudt. Als iedereen zijn eigen belang vooropstelt, gaan de recepten van de JA niet werken. Dat is dus een 0 voor het mensbeeld, en een 0 voor de oplossingen van de JA.
Wat mij betreft wordt het nu echt tijd om eens na te denken over de perverse economische prikkels in de jeugdzorg. Maar, ik zie dat de huidige bewindslieden nog niet doen.
0 reacties