In 1978 kondigde de toenmalige leider van de Chinese communistische partij, Deng Xiaoping, aan dat China op weg zou gaan naar een socialistische markteconomie. In een markteconomie krijgen individuen de vrijheid te reageren op economische ‘prikkels’. Zij ontwikkelen zich in de richting die hen het beste uitkomt. Onder bepaalde voorwaarden leidt dat, zoals we weten sinds Adam Smith de onzichtbare hand ontdekte, tot maximale welvaart voor iedereen. Maar bij socialisme, volgens de traditie van de éénpartijstaten, is alles en iedereen onder controle van de staat. Er is dus geen individuele vrijheid. Daarom lijkt de term ‘socialistische markteconomie’ een contradictio in terminis.
Veel van de ongekend hoge economische groei in China, de afgelopen decennia, komt dan ook door de sterke greep van de overheid op grote delen van de economie. Dat is niet zonder nadelige gevolgen (zie hier). Zo heeft China in economische zin de rest van de wereld nodig om op hetzelfde economische pad door te kunnen gaan. China kan dan namelijk profiteren van kennis en kapitaal van en handel met de rest van de wereld. In deze blogpost wordt uiteengezet dat China dat probeert te bereiken niet door te presteren. Integendeel, door dwang en bedrog moet de eigen economie blijven groeien. Dit gaat ten koste van de rest van de wereld en van de vrijheid van de eigen bevolking.
Samenwerking met Chinese universiteiten
Op mijn universiteit, Tilburg University (TiU), bestaan er al meer dan 20 jaar samenwerkingsovereenkomsten met Chinese universiteiten. Die waren vooral gericht op het opleiden van Chinese studenten aan de TiU. Ik heb daar altijd loyaal aan meegewerkt, al weigerde ik om in China zelf les te gaan geven. Het is mij wel een paar keer gevraagd. Chinese studenten heb ik dezelfde aandacht gegeven als alle andere studenten. Concessies aan de leerstof deed ik ook niet.
Zo moesten ook Chinese studenten onderdelen van de zogeheten Public Choice theorie tot zich nemen. Die gaat over de economische theorie van politieke besluitvorming. De theorie behandelt bijvoorbeeld hoe politici zich door economische motieven laten beïnvloeden bij hun politieke besluiten. Politici kunnen uiteraard alleen besluiten nemen als zij her- of gekozen worden. Dus ging het er ook om hoe politici hun (her)verkiezingskans zo groot mogelijk konden maken.
Vrije discussie aan de universiteit
Voor studenten afkomstig uit een éénpartijstaat moet Public Choice een wereldvreemd onderwerp geweest zijn. Misschien was het zelfs wel een gevaarlijk onderwerp, want een onderdeel van mijn cursussen was altijd dat er over bepaalde onderwerpen gediscussieerd moest worden. Twintig jaar geleden dacht je er als docent niet aan dat Chinese studenten niet vrijuit konden spreken. Alleenheerser Mao Zedong was immers al lang dood en China was aan het liberaliseren. Hoe konden Chinese studenten anders zo onbelemmerd naar het Westen afreizen om daar te studeren? China sloot zich zelfs in 2001 vrijwillig aan bij de Wereldhandelsorganisatie (Wto), een instituut dat zich richt op het vrijmaken van de wereldhandel.
Ik heb dan ook nooit overwogen discussies over voor China gevoelige onderwerpen te vermijden. Wel viel het me vaak op dat Chinese studenten zich in dergelijke discussies opmerkelijk vaak stilhielden. Dat komt omdat ze gewend zijn naar mensen ‘boven hen’ te luisteren, was mijn verklaring. Chinezen hebben respect voor hun docenten. Daarom denken ze er niet aan met hen in discussie te gaan, want dat lijkt op tegenspreken. Nu zie ik dat anders.
Het einde van de academische vrijheid
Onder de nieuwe Chinese veiligheidswet kan het voor Chinese studenten in het buitenland gevaarlijk zijn om zich uit te spreken. Chinese universiteiten zelf komen ook steeds meer onder de tucht van de communistische partij te staan. Zij mogen vrijheid van denken niet meer als grondslag voor hun activiteiten benoemen. In plaats daarvan moeten ze in hun grondslag opnemen dat zij strikt de partijleiding van de communistische partij volgen, zoals de Guardian meldde.
Het is ook steeds duidelijker aan het worden dat papers van Chinese academici aan censuur onderhevig zijn (zie hier) en academici zelf zijn, vooral sinds de uitbraak van het coronavirus, ook niet meer veilig voor repressie van de staat of zijn handlangers (zie hier).
Het roept allemaal de vraag op hoe liberaal China nu nog is. Waar is de belofte gebleven die sprak uit de aanmelding van China bij de Wto? Was de leiding van China wel van plan meer in de richting van een op individuele vrijheid berustende markteconomie te gaan? Misschien wat hypothesen opwerpen.
De Wto
Eerst maar even kijken naar de feiten. Toen China toetrad tot de Wto werd dat in het Westen beschouwd als een teken dat China het land verder wilde open zetten voor buitenlandse beïnvloeding en dat een verdere ontwikkeling naar een markteconomie ook door China werd gewenst. Nu heerst er alom teleurstelling: China heeft te weinig voldaan aan de voorwaarden die de Wto aan zijn leden stelt. Zeker sinds president Xi Jinping voor het leven is benoemd lijkt China meer en meer op de totalitaire eenpartijstaat die het onder Mao ook al was.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de Wto is om tarieven die landen heffen op de importen zo laag mogelijk te doen zijn. Als er dan toch tarieven zijn, dan zouden die tarieven voor alle landen met dezelfde economische ontwikkeling landen ongeveer even hoog moeten zijn. Zowel ten opzichte van de VS (Mildner en Schmucker, p. 6) als ten opzichte van de EU (Buysse en Essers, p. 3) zijn de tarieven die China op importen heft, hoger dan je zou verwachten. Dat is ook het geval als je rekening houdt met het feit dat China op economisch gebied nog achterloopt bij de EU en de VS.
Vrije kennisoverdracht
Een ander belangrijk onderdeel van vrijhandel is dat bedrijven zich in ieder land waar ze dat willen kunnen vestigen. In beginsel is dat een klassiek voorbeeld van win-win. Stel dat een bedrijf winstmogelijkheden ziet in een ander land, zeg China. Dat kan zijn omdat het goed dat zij produceren, in China niet wordt aangeboden. Die consumenten in China zien daardoor hun welvaart toenemen, omdat het nieuwe goed kennelijk in een behoefte voorziet.
Dat is echter nog niet alles. Door te gaan produceren in China zit het bedrijf dichtbij de lokale consumenten. Het bedrijf zal dan ook gebruik kunnen maken van de lokale arbeidskrachten. De lokale werknemers worden dan ingeschakeld bij de productie van dat goed. Dat betekent dat zij dus kennis krijgen van de manier waarop je zo’n goed kunt maken. Er vindt kennisoverdracht plaats. Ook dat leidt tot een verhoging van de Chinese welvaart, omdat de technische kennis in het land toeneemt. Daardoor kan de kwaliteit van de geproduceerde consumptiegoederen toenemen en zullen consumenten door deze kwaliteitsverbetering er dus op vooruit gaan.
Gedwongen kennisoverdracht …
Kennisoverdracht van buitenlandse bedrijven aan Chinese bedrijven en burgers leidt dus tot een toename van technische kennis en daarom een hogere economische groei van de Chinese economie. Economen noemen dit een extern effect van buitenlandse investeringen. Dat externe effect komt vanzelf, zonder enige dwang, tot stand als een buitenlands bedrijf in China op een of andere manier gebruik maakt van Chinese arbeid of kapitaal. De Chinese overheid ziet dat externe effect kennelijk ook, want zij dwingt buitenlandse bedrijven gebruik te maken van Chinese bronnen bij de productie. Sterker zelfs, de Chinese staat stelt het in sommige sectoren verplicht dat buitenlandse bedrijven hun ‘bedrijfsgeheimen’ aan de staat ter beschikking stellen voordat zij toestemming krijgen om te investeren in China.
Deze gedwongen kennisoverdrachten zijn in strijd met regels van de Wto en hebben dan ook tot diverse klachten bij de Wto geleid van met name de EU en de VS. Is het vanuit de doelstelling om de handel op wereldschaal zo vrij mogelijk te doen zijn, slecht dat er gedwongen kennisoverdracht plaats vindt?
… leidt tot welvaartsverlies
Niet volgens Daniel Gros, directeur van het Centrum voor Europese Beleidsstudies (CEPS). Hij zegt dat een ‘gedwongen kennisoverdracht’ vanuit economisch oogpunt niet kan plaatsvinden. Een bedrijf kan die dwang immers altijd vermijden, namelijk door niet in het desbetreffende land – in dit geval China – te gaan investeren. Er kan dus ook geen welvaartsverlies verbonden zijn aan gedwongen kennisoverdrachten.
Dit is voor een econoom echter een zeer curieus argument. Met dat argument kun je dan ook verdedigen dat belastingen geen economische verstoringen kunnen inhouden. Iedereen kan immers het betalen van belastingen vermijden, bijvoorbeeld door niet te gaan werken (bij loonbelasting) of door niet te sparen (bij vermogensbelasting). Maar juist dat vermijden van het betalen van belasting is vanuit economisch oogpunt een verstoring.
De verstoring van gedwongen kennisoverdrachten is dat de buitenlandse investeringen in China lager zullen uitvallen dan als kennisoverdrachten vrijwillig tot stand zouden komen. De buitenlandse bedrijven worden daardoor gedupeerd, want zij zien winstmogelijkheden in China in rook opgaan. Het kan ook in het nadeel van de Chinese economie zijn. Dit is het geval als de overdracht van kennis uiteindelijk lager is dan zonder gedwongen kennisoverdracht het geval zou zijn.
Gestolen kennisoverdracht
Gedwongen kennisoverdracht is economisch moeilijk te verdedigen, maar juridisch gebeurt er niets laakbaars. China gaat echter verder: er komt steeds meer aan de oppervlakte dat China kennis steelt. Veiligheidsdiensten waarschuwden universiteiten voor het aantrekken van Chinese studenten en Chinese academici. Er bestaat dan namelijk een aanzienlijke kans dat wetenschappelijke kennis ongezien naar China wordt overgebracht. Diverse malen is het al wel gezien. Hieronder geven we drie voorbeelden.
Voorbeeld 1
Een nogal opzienbarend geval van diefstal van wetenschappelijke kennis was van de Chinese wetenschapper Li Chen. Zij was tien jaar een productief onderzoeker geweest op bio-medisch terrein bij het onderzoekcentrum van het nationale kinderziekenhuis in Washington D.C. Deze bron meldt dat Li Chen handelsgeheimen van haar werkgever stal en die naar China overbracht na te zijn betaald door de Chinese overheid.
Voorbeeld 2
In The New York Times werd een geval van diefstal vanuit een lab, gelinkt aan topuniversiteit Harvard, beschreven. Kankeronderzoeker Zaosong Zheng werkte in dat lab. Toen hij op 10 december vorig jaar op het punt stond naar Beijing te vertrekken, werd hij bij de douane betrapt op het in bezit hebben van gestolen flesjes gevuld met kankercellen. Deze diefstal leek de steun van de Chinese overheid te hebben.
Zoals in hetzelfde artikel staat, vreest men dat China op grote schaal diefstal van biomedisch onderzoek via Chinese onderzoekers probeert te stimuleren (ook al zijn er volgens dezelfde NYT tegengeluiden). In China worden er vervolgens patenten aangevraagd op werk dat in de VS is uitgevoerd, met financiering van de overheid van de VS.
Voorbeeld 3
Dat de Chinese staat niet alleen Chinese wetenschappers op het oog heeft, blijkt uit een artikel in The Washington Post. De voorzitter van de scheikundevakgroep aan Harvard, de Amerikaan Charles Lieber, een expert in nanowetenschap, liet zich (direct of indirect) door de Chinese overheid betalen om onderzoekresultaten in een Chinees lab over te planten. Het contract met de Chinese overheid had hij niet gemeld bij zijn werkgever. Hij was daar wel toe verplicht.
Totalitaire regimes bekommeren zich niet om hun reputatie
De inperking van academische vrijheden, het heffen van hoge tarieven, gedwongen en zelfs gestolen kennisoverdrachten, dat zou toch de reputatie van de Chinese communistische partij te grabbel moeten gooien? Dat zou je wel denken, maar totalitaire regimes en dictators bekommeren zich niet om hun reputatie. Zij bepalen namelijk zelf welke feiten voor hen zelf waar zijn en welke feiten niet waar zijn. Types als Xi Jinping (dictator van China), Poetin (dictator van Rusland), Erdogan (dictator van Turkije) en ja, ook Trump (gekozen dictator van de VS), ontkennen eenvoudigweg duidelijk bewezen beschuldigingen die hen zouden kunnen schaden.
De Chinese praktijk van het niet voldoen aan de regels van de Wto, de praktijk van de gedwongen kennisoverdracht en de praktijk van het stelen van wetenschappelijke kennis, wordt eenvoudigweg ontkend. Dus, het bestaat niet en dus schaadt het de reputatie van de Chinese staat niet. Mochten Chinese burgers twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van de Chinese staat, dan weet de Chinese staat deze kritische burgers te vinden. Human Rights Watch geeft een uitgebreid overzicht van de manieren waarop de Chinese staat publieke discussie over zichzelf de kop indrukt.
Conclusie
Met bedrog en dwang op het internationale toneel probeert China een hoge economische groei te garanderen. Die hoge groei is nodig om de vrijheid van de Chinese burgers af te kopen. Hoge economische groei leidt echter ook tot meer vraag naar politieke vrijheid. Zo komen we tot de sombere conclusie dat een socialistische markteconomie à la China alleen maar tot economisch succes kan blijven leiden als de repressie van de eigen bevolking onverminderd toeneemt. Dat is precies wat we zien gebeuren onder de dictator voor het leven Xi Jinping.
0 reacties